Zat Jona in een zeedraak?
De Bijbelse geschiedenis van ”Jona in de walvis” heeft al heel wat pennen in beweging gebracht. Is Jona echt door een grote vis opgeslokt? En wat was dat dan voor vis?

Walvissen kunnen geen mensen doorslikken. Ook zou niemand een verblijf in de buik van een walvis drie dagen en drie nachten overleven. Christenen raken door dergelijke stellige beweringen in twijfel over het historisch gehalte van het Bijbelboek Jona. Ze beschouwen het vervolgens als een parabel, een gelijkenis, een allegorie of zelfs als een verhaaltje voor het slapen gaan.
Maar is dat wel terecht? De Britse historicus dr. Bill Cooper, voorzitter van de Britse Creation Science Movement (CSM), meent van niet. Volgens hem is de geschiedenis van Jona in de walvis werkelijk gebeurd. En daar heeft hij sterke buiten-Bijbels aanwijzingen voor, schrijft hij in zijn recent verschenen boek ”The Authenticity of the Book of Jonah”.
Cooper is er inmiddels aan gewend dat zijn opvatting dat Jona echt in een grote vis heeft gezeten, belachelijk wordt gemaakt. „Maar op welk archeologisch bewijs is die minachting gebaseerd”, vraagt hij zich af. „Er bestaat juist een aanzienlijke hoeveelheid archeologisch en geschreven bewijs waaruit volgt dat het verhaal uit Jona 1 op zijn minst als historisch moet worden opgevat.”
Of de grote vis wel een walvis is geweest, betwijfelt Cooper sterk. Uit historische en Bijbelse gegevens komt volgens hem een heel ander beeld naar voren: het was geen walvis en ook geen haai. Maar wat dan wel?
Zeemonsters
Kustbewoners rond de Middellandse Zee kenden voor de tijd van de Romeinse overheersing zeemonsters die de zee onveilig maakten. Vooral voor de kust bij het huidige Israëlische Jaffa –in Jona 1 Jafo genoemd– verschenen zulke dieren geregeld. In Jafo waren de botten van zo’n zeemonster ooit publiekelijk geshowd, vertelt de Romeinse geschiedschrijver Plinius de Oudere (23-79) in deel 9 van zijn 37-delig levenswerk ”Naturalis Historia”.
Plinius schrijft: „De verbazingwekkende botten van dit monster waren door Marcus Scaurus uit Jafo in Judea meegenomen naar Rome en daar tentoongesteld.” Hij was ook nauwkeurig over de afmetingen van de botten, alsof hij ze zelf had gezien. „Het monster was meer dan 40 pes (11,8 meter, BvdD) lang en had ribben die langer waren dan een Indische olifant hoog is. Zijn wervelkolom was anderhalve pes (44 centimeter, BvdD) dik.”
Cooper onderwerpt het verslag van de Romein aan een nauwgezette analyse. Wie is bijvoorbeeld Marcus Scaurus? En is Plinius’ beschrijving van het zeemonster niet al te fantastisch?
Gouverneur
Het blijkt dat ene Marcus Aemilius Scaurus (de Jongere) vanaf 64 voor Christus als gouverneur een tijd lang in Judea heeft gewoond. De botten die Scaurus in Jafo kocht, waren kennelijk zo bijzonder dat hij kosten noch moeite spaarde om die naar Rome te verschepen. Daar bouwde hij speciaal voor deze botten een theater, het grootste dat ooit in Rome heeft gestaan: er konden in totaal 80.000 toeschouwers in.
De botten moeten de moeite van het bekijken wel waard zijn geweest. Bovendien hebben de mensen in die tijd het verschil geweten tussen walvisbotten en het geraamte van dit zeemonster. Had Scaurus de vergissing begaan om een walvisskelet tentoon te stellen, dan zou hij al snel zijn uitgelachen als een lichtzinnige dwaas, meent Cooper. „De Romeinse burgers stonden nu eenmaal niet bekend om hun vriendelijkheid en verdraagzaamheid tegenover de Romeinse adel.”
Plinius beschreef het zeemonster ruimschoots voor het jaar 77. De publieke tentoonstelling lag toen nog vers in het geheugen van het publiek; sommigen herinnerden zich de botten die ze als kind hadden gezien. Wanneer de Romeinse historicus fantasieverhalen zou hebben verteld, zou hij zeker aan de schandpaal zijn genageld als leugenaar.
Bovendien is het niet te verwachten dat de inwoners van het toenmalige Jafo zo opgetogen zouden zijn geweest over het skelet van een walvis. Cooper: „In de Middellandse Zee komen nog steeds vijf soorten walvissen voor. De lokale kustbewoners visten toen dagelijks op zee en wisten heel goed hoe die eruitzagen. Niet het minst omdat walvissen grote hoeveelheden bruikbare en dure producten leverden, waar zij veel geld aan verdienden. Een tentoongestelde walvis zou ook bij de Phoeniciërs uit Jafo eerder lachlust dan verwondering hebben opgewekt.”
Spectaculair
Het skelet dat Scaurus ten slotte naar Rome verscheepte, was iets spectaculairs. Zodanig dat ook anderen dan Plinius zich ermee bemoeiden. „Turranius heeft vastgesteld dat het monster vanaf zijn twee vinnen tot aan zijn staarteinde een lengte heeft van 24 pes (7,1 meter, BvdD). De schedel telt 120 tanden; de grootste was 19 uncia (46,7 centimeter, BvdD) en de kleinste 6 uncia (14,8 centimeter, BvdD) lang”, tekende Plinius op. Ook de Griekse schrijver Pausanias (115-180) vermeldt dit skelet.
Wat was dit dan voor monster? De Griekse geschiedschrijver Herodotus (485-ca. 420 v. Chr.) kende het dier ook. Hij lichtte een tipje van de sluier op in zijn beschrijving van een Perzische zee-expeditie onder leiding van ene Mardonios die verging voor de kusten van het Griekse schiereiland Oros Athos. De bemanningsleden die de schipbreuk overleefden, waren doodsbenauwd dat ze als voedsel zouden dienen voor zeemonsters die zich daar in zee bevonden. Herodotus schrijft: „Deze dieren vingen er een aantal zeelieden, die ze vervolgens verorberden.”
Hedendaagse historici missen hier de link met een onbekend zeemonster, signaleert Cooper. De Britse historicus Robin Waterfield bijvoorbeeld vertaalt Herodotus’ zeemonsters als haaien. Onbegrijpelijk, vindt de Britse historicus. „Wanneer Herodotus haaien bedoelde, had hij de beschikking over een aantal andere woorden ”galeos”, ”lamia”, ”zygaena” en ”carcharias”. Voor alle verschillende haaiensoorten die in de Middellandse Zee voorkwamen, hadden de Grieken een naam. Herodotus gebruikt echter het woord ”therion”, dat betekent ”monster” of ”zeedier”. Het is hetzelfde woord dat de apostel Johannes gebruikt als hij in Openbaring 13:1 schrijft: En ik zag een beest, een therion, opkomen uit de zee.”
Een therion is kennelijk geen haai; maar wat dan wel? Griekse geschriften noemen ”therion” ook ”ketos” –een zeedraak met een hondenkop– of ”hippokampos”, dat ”zeepaard” betekent. Cooper somt een groot aantal Griekse en Romeinse auteurs op die hierover schrijven in allerlei ooggetuigen- en historische verslagen vanaf circa 700 voor Christus tot ongeveer het jaar 500.
Vulgaat
Maar ”ketos” betekent toch walvis, of niet? In Mattheüs 12:40 is ketos vertaald met walvis, erkent Cooper. Die vertaling heeft echter een achtergrond. Kerkvader Hiëronymus vertaalde in zijn Latijnse vertaling, de Vulgaat, ketos foutief met walvis. Via oudere vertalingen die de Vulgaat als uitgangspunt gebruikten, is de walvis ten slotte in Mattheüs terechtgekomen. „De Britse concordantie Young’s Analytical Concordance uit 1879 heeft het bij het rechte eind wanneer ze ketos in Mattheus 12 vertaalt met ”groot zeemonster”. Wie de Heere Jezus hoort zeggen dat Jona in de buik van de walvis heeft gezeten, weet nu wat het was: een monsterlijke, geschubde zeedraak met een hondenkop”, stelt Cooper.
Een ander benaming voor het zeemonster uit de Middellandse Zee was de ”hippokampos”. Uit beschrijvingen van Pausanias blijkt dat het hierbij gaat om een zeemonster met een kop die wat weg heeft van die van een paard. Hij maakt melding van een enorme schedel van zo’n zeemonster die werd bewaard in het heiligdom van de godheid Asklepios op het eiland Kos.
De Assyriërs –voor wie Jona preekte– hebben een verslag nagelaten met een gedetailleerde beschrijving van de Griekse hippokampos. Onder de ruïnes van de tempel van de godheid Anu-Adat in de Assyrische stad Assur werd een cilinder van klei gevonden die dateert van rond 1100 voor Christus. Daarop schept koning Tiglath-Pileser I op over zijn overwinningen. Tussen de heldendaden staat dat de koning in geannexeerde schepen de Middellandse Zee op voer en „op volle zee een nahiru doodde, die zij zeepaard noemden.”
Reptiel
De Assyrische naam ”nahiru” betekent ”blazen” of ”ademen”. Dat wekt de indruk dat de hippokampos lucht nodig had voor zijn adem; het was dus een zoogdier of een reptiel. Het dier moet indrukwekkend groot zijn geweest in de ogen van Tiglath-Pileser. Hij schept er immers met genoegen over op.
Er is echter nog meer te zeggen over de nahiru. De Amerikaanse archeoloog James Pritchard somt in zijn boek ”Ancient Near Eastern Texts” uit 1969 een aantal kenmerken op die hij heeft verzameld uit de geschriften van de Assyriërs en Babyloniërs. „De zeemonsters leken licht te geven”, „ze waren vol verschrikking”, en „ze onderwierpen de Kusarikku (een groot zeemonster, BvdD) in het midden van de zee.”
Een andere archeoloog geeft aan dat deze zeemonsters bij de Assyriërs en de Babyloniërs bekend waren als ”umami sa tehamte”, de ”wilde dieren van de zee”.
Catacomben
Was dit dan het dier dat Jona opslokte? De Hebreeuwse tekst van Jona 1:17 laat deze mogelijkheid zeker open, meent Cooper. Daar staat de algemene term ”dag gadol”, grote vis. ”Dag” wordt gebruikt voor alles wat leeft in de zee.
In Mattheus 12:40 gebruikt de Heere Jezus het woord ”ketos” om dit dier aan te duiden. Cooper: „Als we aannemen dat dit woord geen betekenisverandering heeft ondergaan tot de tijd van Jezus’ omwandelingen, dan moeten we concluderen dat Jona is opgeslokt door een zeemonster; een dier met een kop die van een afstand lijkt op die van een hond of van een paard. Helemaal zeker weten doen we dit pas wanneer iemand de botten van zo’n beest vindt.”
Cooper noemt het opmerkelijk dat in de catacomben van Rome tekeningen zijn aangetroffen van Jona die overboord wordt geworpen. „De ketos rijst naast het schip op uit de zee om hem op te slokken. En dat dier is beslist geen walvis, zoals Hiëronymus vertaalde, maar eerder een zeedraak met een hondachtige kop. Precies zoals de Grieken die beschreven.”
Boekgegevens
”The Authenticity of the Book of Jonah”, Bill Cooper; uitg. Creation Science Movement, Portsmouth, 2015; ISBN 9780993141539; 56 blz.; € 6,00.
James Bartley in de potvis
Als bewijs dat Jona in een walvis heeft gezeten, wordt vaak het verhaal over de Britse zeeman James Bartley erbij gehaald. Deze zeeman vaart op de Britse walvisvaarder Star of the East. Tijdens een walvisjacht in december 1890 slaat Bartley plotseling overboord wanneer een potvis de roeiboten ondersteboven gooit.
Het lukt ten slotte om de potvis te vangen. Terwijl de bemanningsleden van de walvisvaarder de potvis fileren, zien ze in de maag van het dier iets bewegen. Wie schetst hun verbazing wanneer ze daarin Bartley aantreffen. In coma weliswaar, maar levend. Zijn huid is aangevreten door het maagzuur van de potvis.
Edward Davis, hoogleraar aan het Messiah College in Grantham in Pennsylvania (VS), reisde in 1991 persoonlijk naar Engeland om alle feiten na te trekken. Uiteindelijk bleef er van het verhaal geen spaan heel.
De Star of the East heeft wel bestaan, maar Bartley voer tijdens de bewuste reis niet mee. Zijn huid zou in een Londens ziekenhuis zijn behandeld. Maar daar is geen spoor van terug te vinden.
Vernietigend was de reactie van de vrouw van kapitein John Killam van de walvisvaarder. „Van die hele walvisgeschiedenis is niet één woord waar. Ik voer al die tijd met mijn man mee op de Star of the East. Er was nooit één man overboord geslagen. Wat mij betreft is het visserslatijn.”
Atjehse visser in een haai
De beroemde bioloog en taxonoom Carolus Linnaeus (1707-1778) meent dat Jona is opgeslokt door een grote witte haai. Hij maakt daar melding van in zijn ”Systemae Naturae”. De witte haai is zo’n 6 meter lang en 1000 kilo zwaar. Deze snelle zwemmer neemt zijn prooi bij voorkeur aan het wateroppervlak te grazen en slikt deze het liefst in één keer in.
De witte haai is met zijn lengte van 6 meter de grootste roofvis ter wereld. Hij komt ook voor in de Middellandse Zee. De mensenhaai kan een mens in zijn geheel inslikken, en ook uitspuwen.
De Noorse ontdekkingsreiziger Thor Heyerdahl vertelt in zijn boek ”Koni-Tiki. De Kon-Tiki-expeditie” over een visser die in de jaren vijftig bij Atjeh, in het noorden van het Indonesische eiland Sumatra, werd opgeslokt door een witte haai. Toen de roofvis later werd gevangen en opengesneden, kwam de man er naar verluidt levend uit.