Samenwerkingsschool: echte samenwerking laat zich niet in wetten regelen
Een samenwerkingsschool kan een goede oplossing zijn in situaties van een afnemend aantal leerlingen. Wim Kuiper vindt het vorige week ingediende wetsvoorstel hierover echter ongewenst en overbodig vanwege een aantal fundamentele bezwaren.
Openbare en bijzondere scholen kunnen in de toekomst gemakkelijker fuseren. Staatssecretaris Dekker van Onderwijs stuurde vorige week een wetsvoorstel hierover naar de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is echter ongewenst en overbodig.
Een openbaar schoolbestuur kán niet verantwoordelijk worden voor bijzonder onderwijs. Een identiteitscommissie moet vrijwillig zijn. De samenwerkingsschool moet een uitzondering blijven. En verenigingen worden onterecht uitgesloten van het bestuur van een samenwerkingsschool. Echte samenwerking laat zich kortom niet in wetten regelen.
Op diverse plekken in het land zijn er al informele samenwerkingsscholen ontstaan, scholen met een openbaar én een levensbeschouwelijk profiel. Met het wetsvoorstel Samenwerkingsschool wordt formeel mogelijk dat openbare schoolbesturen ook een samenwerkingsschool besturen. Daarmee wordt uiteindelijk de gemeente verantwoordelijk voor de identiteit van het bijzondere, vaak levensbeschouwelijke profiel. Dat is zeer onwenselijk.
Samenwerkingsscholen kunnen wel onder een bestuur voor bijzonder onderwijs vallen. De twee hoofdkenmerken van openbaar onderwijs –levensbeschouwelijke neutraliteit en algemene toegankelijkheid– kunnen door een bestuur voor bijzonder onderwijs worden gewaarborgd. De gemeente kan in dat geval namelijk wel toezicht houden op het openbare deel van een samenwerkingsschool.
Verus wordt op dit punt gesteund door de Raad van State, die in een zeer kritisch advies op dit punt zegt: „dat zou erop neerkomen dat de overheid bevoegd is om bijzonder onderwijs aan te bieden onder gelijktijdige waarborgen van neutraliteitsvereisten. Dat is niet met de Grondwet verenigbaar.”
De verplichting om voor samenwerkingsscholen een identiteitscommissie in te stellen, botst met de autonomie van scholen. Daarnaast moet en kan identiteit niet ‘bewaakt’ en weggestopt worden in een verplichte commissie. Identiteit doortrekt de hele school als gemeenschap. Daar past een integrale visie op identiteit bij, met volwaardige inbreng van zowel de bijzondere als de openbare stroming.
Hoe scholen dat precies vormgeven is aan henzelf. Ons bezwaar op dit punt wordt nog eens versterkt door het feit dat de overheid de aanvraag van een samenwerkingsschool vooraf gaat toetsen aan de voorwaarden voor bestuurlijke inrichting.
De criteria waaronder een samenwerkingsschool met dit wetsvoorstel wordt toegestaan zijn zo ruim dat de samenwerkingsschool geen uitzondering meer is op het duale bestel, maar eerder een reguliere variant. Verus hecht aan de keuzevrijheid die het duale bestel met openbaar en bijzonder onderwijs ouders nu biedt, en vindt daarom dat de samenwerkingsschool een uitzondering moet zijn.
De eis dat alleen een stichting en niet een vereniging een samenwerkingsschool kan besturen, betekent dat deze optie voor veel schoolbesturen is afgesloten. Verus vindt dit een onterechte belemmering.
Gezien deze bezwaren is dit wetsvoorstel onwenselijk. Er zijn op dit moment al veel besturen die in krimpsituaties hun verantwoordelijkheid nemen en succesvol (informele) samenwerkingsscholen vormen. Een dringende noodzaak voor deze nieuwe wet is er dan ook niet.
De auteur is voorzitter van Verus, de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs.