Opinie

Publieke excuses moeten iets kosten

Gezamenlijk schuld be-
lijden over zonden uit 
het verleden heeft alleen zin als de belijdenis echt gezamenlijk is, ons werkelijk raakt en ons ook echt iets kost, stelt Kevin DeYoung.

Kevin DeYoung
14 July 2016 17:15Gewijzigd op 16 November 2020 05:04
beeld Fotolia
beeld Fotolia

We zijn er druk mee geweest, met publieke schuldbelijdenissen. Mijn eigen kerkverband, de Presbyterian Church of America (PCA), beleed vorig maand schuld over gezamenlijke zonden uit het verleden met betrekking tot racisme. Gelijktijdig maakte een aantal individuen in de nasleep van de schietpartij in Orlando excuses voor de manieren waarop christenen bijdroegen aan de vervolging van seksuele minderheden. Minder recent populariseerde Donald Miller boetedoening door op de campus van universiteiten te gaan staan met de boodschap dat christenen spijt hebben van kruistochten, slavernij en de heksengerichten in Salem.

Wat moeten we hiermee? In het kort komt mijn antwoord hierop neer: als het gaat om een zorgvuldige, echt gezamenlijke beweging, kan er grote waarde liggen in uitspraken van gezamenlijk berouw, maar als klaagzang of berisping zijn publieke schuldbelijdenissen misleidend.

Om het onderscheid te zien, helpen de volgende vragen:

1. Wordt de collectieve schuldbelijdenis gezamenlijk gedaan?

Toen de PCA vorige maand ”wij” zei, ging het daadwerkelijk om meer dan één persoon die schuld beleed. De verklaring is uitgebreid besproken en honderden mensen stemden vóór.

Dat kan niet worden gezegd van de individuen die excuses maakten voor de hele kerk, ook al zijn hun intenties oprecht. Hoe kan iemand ”wij” zeggen als hij niet in een positie verkeert waarin hij anderen vertegenwoordigt? Een excuus dat begint met: „Ik heb er spijt van dat wij…”, zou moeten luiden: „Ik heb er spijt van dat ik…”

2. Is er een duidelijk institutioneel of kerkelijk gevoel van verantwoordelijkheid?

Een excuus is passender naarmate de relatie duidelijker is. Het heeft zin als ik spijt betuig voor iets wat mijn gezin of mijn plaatselijke gemeente deed. In beide vervul ik een leidende rol en kan ik namens hen spreken. Zo kan een denominatie net als Josia (2 Kron. 34:19-21) en Daniël (Dan. 9:3-19) berouw tonen voor daden en houdingen onder haar leiding of door haar leiders in het verleden.

Zo’n directe lijn is niet aanwezig als we excuses maken voor kruistochten in de twaalfde eeuw of voor een algemeen gevoel dat we mensen niet genoeg liefhebben. Iemand zou kunnen zeggen dat we binnen het lichaam van Christus verantwoordelijkheid dragen voor alles wat christenen doen, maar ik denk niet dat er ook maar iemand in de praktijk zo bezig is. Wat in de wereldwijde kerk wordt gedaan, vieren we ook niet als onze eigen prestaties. De kerkgeschiedenis is eenvoudigweg te veelomvattend. Niemand kan zich verantwoordelijk voelen voor alles wat er is gebeurd, overal en in alle tijden.

3. Belijd ik míjn zonden of die van anderen?

C. S. Lewis schreef in 1940 een treffend artikel over de gevaren van nationaal berouw (in ”God in the Dock”). Zijn hoofdpunt is dat we bijzonder zorgvuldig moeten zijn bij het aanbieden van excuses voor iets wat we in een ander veroordelen. We vallen gemakkelijk in de zonde van trots als we alle dwaasheden van onze niet-verlichte voorvaderen en alle slechtheden van onze ongecultiveerde medeburgers ‘belijden’.

De apostel bood de Grieks-Romeinse wereld geen excuses aan voor de zonden van de gemeenten die hij had geplant. Hij probeerde hun fouten openlijk te corrigeren (zie 1 Korinthe), zonder zijn eigen vroegere overtredingen te verzwijgen (1 Kor. 15:9). Wie wil corrigeren, moet corrigeren, maar niet onder het mom van een excuus. Lewis waarschuwde dat de grootste charme van nationaal berouw ligt in de mogelijkheid ons af te wenden van de bittere belijdenis van eigen schuld naar het prettige afkeuren van het gedrag van anderen.

De Britse cultuurfilosoof Theodore Dalrymple noemt dit verschijnsel het ”onechte-excuussyndroom”. Het is een gevaarlijk syndroom, want het geeft ons een goed gevoel zonder dat we goed hoeven te zijn. Publieke schuldbelijdenis voor zaken waarvoor iemand niet persoonlijk verantwoordelijk is, verandert het hele concept van deugdzaamheid. Deugd is geen daad meer, maar het juiste sentiment. De meest deugdzame mens is degene die de meeste mensen bereikt met zijn excuses. Het resultaat is zelfgenoegzaamheid, onbarmhartigheid en moralisme en geen besluit om zich goed te gedragen.

Met andere woorden, we gaan ons geweldig voelen over ‘onze’ schuld, zonder dat we hoeven te veranderen en zonder de schaamte dat anderen onze fouten zien.

4. Waarom is deze belijdenis publiek?

Schuldbelijdenis is een wezenlijk onderdeel van het christen-zijn. Als pastor wil ik de Geest niet tegenwerken als Hij iemand aanzet om zich van de zonde af te keren en tot Christus te gaan. Toch ben ik sceptisch als zonde luid en publiekelijk tegenover niemand in het bijzonder wordt beleden. Als iemand bijvoorbeeld meent dat hij homoseksuelen tekortgedaan heeft, ga ik ervan uit dat hij dat persoonlijk zegt tegen zijn mensen uit die groep, voordat hij anderen ervan op de hoogte stelt.

Nogmaals, ik stel niemands motieven voor openbare schuldbelijdenis ter discussie, maar ik stel vragen over de wijsheid ervan. Soms lees ik een openbare bekentenis en vraag ik me af: „Als je echt schuldig was aan al deze dingen, waarom ben je dan nog predikant?” We moeten zonde belijden en het goedmaken met degenen die we tekortgedaan hebben. Maar berouw moet gaan over echte feiten en verzoening moet eerst persoonlijk gezocht worden voordat we in het openbaar spreken.

5. Kost het berouw ons iets?

Gezamenlijk berouw kan passend zijn, nobel zelfs, maar dat ligt aan wat het ons kost. Nogmaals Lewis: „Als iemand van boven de veertig probeert berouw te hebben over de zonden van Engeland en zijn vijanden lief te hebben, kost hem dat iets, want hij is opgevoed met patriottische sentimenten die niet zonder strijd gedood kunnen worden. Maar een geletterd mens van twintig heeft zulke gevoelens niet. Zolang hij zich kan heugen behoorde hij in de kunst, de literatuur en de politiek tot een opstandige en rusteloze minderheid. Het wantrouwen van Engelse staatslieden en de minachting voor de manieren en het plezier van minder hoog opgeleide landgenoten is hem haast met de paplepel ingegoten.”

Hetzelfde gevaar bedreigt velen in de kerk als zij de zonden van de kerk willen belijden. We winnen veel en hebben niets te doden als we protesteren tegen homofobie of tegen het meewerken aan een ‘cultuur’ van haat. Vijfenzeventig jaar geleden adviseerde Lewis dat de gemeenschappelijke zonden die de twintigers moeten belijden, die van hun eigen tijd en klasse moeten zijn: de minachting voor ongeschoolden, de openheid voor wantrouwen, de eigengerechtigheid en het breken van het vijfde gebod. „Anders vind ik hun openhartigheid maar een goedkope deugd.”

Slechts met groot hartzeer en een echt besef van schaamte kunnen we ons aandeel in de zonden van de kerk belijden. „Alleen wanneer we ons met tegenzin uiten, heeft het nut”, zegt Lewis. Het kan noodzakelijk zijn als een zoon zijn moeder bestraft, maar alleen als hij het als goede zoon doet uit geestelijke ijver en met een sterke tegenzin die zijn natuurlijke liefde overwint. „Op het moment dat we de indruk krijgen dat hij er plezier in heeft om haar te bestraffen (…) wordt het een weerzinwekkend gezicht.”

Een goede test of onze schuldbelijdenis passend is, is dus of deze onszelf iets kost of vooral iemand anders veel moet kosten.

De auteur is predikant van de University Reformed Church in East Lansing (Michigan, VS). Een uitgebreidere versie van dit artikel is verschenen op zijn weblog.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer