Kwaliteit artsenpost soms ondermaats
De kwaliteit van huisartsenposten, die ’s avonds en in het weekend het eerste aanspreekpunt zijn voor mensen met gezondheidsklachten, is nog niet overal hoog genoeg. Dat zei inspecteur-generaal J. H. Kingma van de Inspectie voor de Gezondheidszorg woensdag. De inspectie presenteert volgende week een rapport over de kwaliteit van de huisartsen-
posten.
Kingma sprak woensdag bij de presentatie van ”De tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk”. De inspecteur-generaal uitte vooral zijn zorgen over de zogenaamde triagemethoden die gebruikt worden bij huisartsenposten. Daarmee kunnen doktersassistenten soms telefonisch diagnoses stellen en adviezen geven aan mensen. De kwaliteit van de triagemethoden blijkt nog niet overal op het niveau te liggen die de inspectie wenselijk acht. „Er is nog enige verbetering mogelijk op dit punt”, aldus Kingma.
Uit de woensdag gepresenteerde nationale studie naar de huisartsenzorg blijkt desondanks dat de kwaliteit van de huisartsenzorg in Nederland over het algemeen op een hoog niveau staat. Toch bestaan er soms grote kwaliteitsverschillen tussen huisartsenpraktijken in dezelfde regio. Er is meer behoefte aan heldere criteria, waardoor patiënten kunnen vaststellen welke huisartsenpraktijk in hun ogen de beste zorg levert.
De uitkomsten van de studie, die werd uitgevoerd door het instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nivel, werden woensdag overhandigd aan minister Hoogervorst (Volksgezondheid). Het onderzoek volgt op de eerste nationale studie naar de kwaliteit van huisartsenzorg, die in 1987 werd uitgevoerd. Hoogervorst zei zich zorgen te maken over de verschillen in kwaliteit tussen artsenpraktijken. Hij vindt dat er een eenduidiger kwaliteitsbeleid nodig is. Ook pleit hij voor meer gebruik van de computer, waardoor de zorg nog efficiënter kan worden.
Tussen 1987 en het jaar van het tweede onderzoek, 2001, blijkt zich een enorme verandering te hebben voorgedaan in de huisartsenzorg. In de jaren ’80 was er een overschot aan huisartsen, vandaag de dag is er een behoorlijk tekort. Bovendien willen huisartsen regelmatiger werken en opteren ze vaker voor een deeltijdbetrekking. Daardoor zijn huisartsen zich steeds meer gaan concentreren in grotere praktijken met niet alleen huisartsen, maar ook praktijkverpleegkundigen, fysiotherapeuten en verloskundigen.
Huisartsen blijken in de achterliggende jaren een groot aantal taken te hebben afgestoten. Assistentes nemen niet langer slechts de telefoon aan, maar mogen patiënten ook adviseren over bepaalde zaken. Voorwaarde is wel dat de assistent zich houdt aan richtlijnen die door de arts zijn opgesteld.
De onderzoekers van Nivel enquêteerden 246 doktersassistentes en 185 huisartsen. Uit het onderzoek blijkt dat praktijkassistenten door hun opleiding steeds meer in hun mars hebben. Ze maken vaker uitstrijkjes, controleren de bloeddruk, behandelen wratten, spuiten oren uit en doen longfunctiehandelingen. Daarnaast verrichten ze laboratoriumwerkzaamheden, regelwerk, administratie, voeren ze intakegesprekken en geven ze voorlichting. Ruim de helft van de assistenten hield in 2001 zelfstandig spreekuur.