Van Leeuwen (SGP): Wel godsdienstvrijheid, geen godsdienstgelijkheid
Zeven jaar heeft de SGP eraan besteed. Maar nu lígt er ook iets: een grondige nota over de gevoelige thema’s tolerantie, godsdienstvrijheid en theocratie. „In een andere tijd moet je soms tot een veranderde begripsbepaling komen, zonder de banden met je principiële uitgangspunten door te snijden.”
Vijftien jaar geleden vlogen moslimterroristen twee passagiersvliegtuigen in de New Yorkse Twin Towers. Dat maakte in de westerse wereld een verpletterende indruk. Religie kwam, meer dan ooit, in het verdachtenbankje. Van die achterdocht had ook de SGP last. Wilde ook die partij, ten diepste, niet een theocratie vestigen? Mede om de buitenwereld op dat punt helderheid te verschaffen, startte de SGP in 2009, via haar wetenschappelijk instituut, een studieproject. Inmiddels ligt er een kloek boekwerk op tafel met als titel: ”Gerechtigheid verhoogt een volk. Bijbels genormeerde politiek in een democratische rechtsstaat”.
Partijvoorzitter Van Leeuwen: „Voor wie deze studie leest, moet het duidelijk zijn: bij de SGP is geen spoortje van een antidemocratische, revolutionaire gezindheid te vinden. Nu niet en vroeger niet. Onze diepe overtuiging is dat een overheid onderdanen niet mag dwingen tot een bepaalde opvatting of levensovertuiging. Nee, zij is niet neutraal en behoort zich te laten leiden door Bijbelse normen en waarden, maar zij moet ver weg blijven van gewetensdwang.”
Eén van de conclusies van de nota luidt: Laten we als SGP’ers het woord theocratie, als aanduiding van ons eigen politieke programma, niet meer gebruiken.
„Ja, omdat dit begrip te snel verwarring wekt, alsof wij een staatsmodel zouden voorstaan zoals dat in Iran functioneert. Daarom spreken wij liever van Bijbels genormeerde politiek.”
Veel SGP’ers bedoelen met ”theocratie” niets anders dan de belijdenis dat God regeert.
„Daarom is er op zichzelf met dit woord ook niets mis. God regeert de wereld. Dat is onze geloofsbelijdenis, dat is werkelijkheid. Die regering van God, de overheid als Gods dienaresse ons ten goede, blijft het ankerpunt van ons politieke denken. Maar omdat het begrip theocratie in de communicatie heel gemakkelijk tot misverstanden leidt, hanteren we nu het begrip Bijbels genormeerde politiek.”
Oud-partijleider Van der Vlies zei weleens: Democratie is „onze werkruimte.”
„Die term zal ik nu niet snel bezigen. Ook die kan in de huidige situatie weer misverstand oproepen. Zo van: we schikken ons nu in deze werkruimte, maar als er daar straks een paar deuren opgaan, gaan we liever in een andere werkruimte, die van de theocratie, zitten. Van der Vlies heeft overigens ook altijd aangegeven, tot in zijn partijredes toe, dat we deze problematiek nader moesten doordenken, in de richting van een zekere belijdenisvrijheid voor andere godsdiensten.”
Opvallend in de nota is dat de partij over het grondrecht van godsdienstvrijheid een stuk positiever spreekt dan in het verleden. Partijleiders zoals ds. Kersten en ds. Zandt keerden zich vooral tégen de godsdienstvrijheid.
„Wij erkennen het grondwettelijk feit dat er godsdienstvrijheid ís. Als SGP’ers zeiden we vaak: „We zijn niet voor godsdienstvrijheid, maar wel voor gewetensvrijheid”. Maar als je over de verhouding tussen die begrippen wat langer nadenkt, komt vanzelf de vraag op: Wat betekent dat dan precies? Kun je die twee wel zo strikt scheiden? Daarom stellen wij in de nu gepubliceerde nota dat gewetensvrijheid onvermijdelijk vraagt om een zekere belijdenisvrijheid, en dus ook om ruimten waarin mensen die een bepaald geloof belijden, elkaar kunnen ontmoeten. Die stap hebben we nu gemaakt.
Overigens is die stap minder abrupt dan sommigen misschien denken. Want sinds de Tweede Wereldoorlog sprak de SGP in publicaties al vaak over „ruimhartige gewetensvrijheid.” En in die toevoeging zat natuurlijk al een denkontwikkeling. Tot op heden was er echter nog geen concrete uitwerking van die gedachte.
Dat we momenteel positiever spreken over grondwettelijke godsdienstvrijheid valt bovendien, historisch gezien, goed te verklaren.”
Hoe dan?
„In met name de 19e eeuw werd godsdienstvrijheid vaak aangegrepen als een soort van breekijzer voor de doorwerking van niet-christelijke opvattingen in een nog sterk door het christendom gestempelde samenleving. Tegenwoordig fungeert godsdienstvrijheid veel meer als een beschermend schild tegenover seculieren die zich willen indringen in onze gezinnen, scholen, kerken en christelijke instellingen.
De invulling van begrippen is veranderd en de fronten zijn ook anders komen te liggen. Dat zag je, om slechts één voorbeeld te noemen, bij onze houding tegenover de blasfemiewet. Toen die in de eerste helft van de 20e eeuw werd ingevoerd, waren ds. Kersten en ds. Zandt ronduit tegen omdat zij van de toenmalige overheid, die nog veel van de Bijbel af wist, méér verwachtten. Maar toen D66 enkele jaren geleden af wilde van het verbod op smalende godslastering, om uit onze wetgeving de laatste sporen van christelijke invloed te wissen, hebben wij ons daar krachtig tegen verzet. Ander stemgedrag dus, maar vanuit eenzelfde, Bijbelse visie.
De vrijheid van godsdienst is overigens niet oeverloos. Krachten die de rechtsorde ondermijnen of de Evangelieverkondiging belemmeren, dient de overheid tegen te gaan.”
Voor de meeste moderne Nederlanders impliceert godsdienstvrijheid dat alle godsdiensten in wezen gelijkwaardig zijn.
„Voor ons niet! Als je vanuit zo’n opvatting doorredeneert, zou je godsdienstvrijheid zo vorm moeten geven dat bijvoorbeeld het islamitische Suikerfeest een nationaal erkende feestdag zou moeten worden. Daar zijn wij tegen, omdat wij godsdiensten niet gelijk waarderen. Godsdienstvrijheid betekent voor ons geen godsdienstgelijkheid. Op onze 2-euromunten staat de tekst ”God zij met ons”. Dat mag van ons nooit worden: ”Allah met ons”. Ook verzetten wij ons tegen opvallende minaretten en luide, publieke gebedsoproepen.”
Een deel van uw achterban zal zich afvragen: Moet mijn partij niet een stap verder gaan? In artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) staat toch dat de overheid alle afgoderij en valse godsdienst moet „weren en uitroeien”?
„In artikel 36 staat veel meer. De kern daarvan is hoe goed het is voor overheid en samenleving om God naar Zijn Woord te dienen. We moeten de betreffende 21 woorden, over het weren en uitroeien, niet uit dit artikel lichten en die isoleren. Zoals we er ook voor moeten waken te denken dat nu net dit ene zinnetje hét centrale punt van het SGP-gedachtegoed is. Dan trekken we zaken uit het lood. Het is een belangrijke, positief geformuleerde taak van een overheid om ervoor te zorgen dat burgers in een land in vrede en rust met elkaar kunnen samenleven. Daarover gaat het ook in dit geloofsartikel.
Als we die notie serieus nemen en op onze tijd toepassen, kunnen we niet om de conclusie heen dat we anarchie en oproer zouden veroorzaken als we grote groepen in onze samenleving een stuk belijdenisvrijheid zouden onthouden. Zo’n houding zou enorm veel agressie oproepen. De werkelijkheid waarin wij vandaag de dag leven, vraagt om grote bestuurlijke wijsheid.
Ik wil daar nog twee opmerkingen aan toevoegen. In de eerste plaats dat bijvoorbeeld Voetius, kijkend naar de praktijk, een zekere mate van tolerantie verbond aan bestuurlijke wijsheid. In de tweede plaats dat die verdraagzaamheid een Schriftuurlijke basis had en heeft. Denk maar aan Mozes. Hij was tegen echtscheiding, maar stond vanwege de weerbarstige praktijk mannen toe hun vrouw een scheidbrief te geven. Josafat nam aanvankelijk nog niet alle aan de afgoden gewijde hoogten weg. Matthew Henry zegt daarover: Niet omdat Josafat God niet wilde gehoorzamen, maar omdat het volk dit nog niet aankon.”
Komt die benadering eigenlijk niet neer op het tussen haakjes plaatsen van die 21 woorden?
„Artikel 36 heeft, in zijn volle breedte, voor ons geldingskracht. Als onze huidige overheid dat wil, zou zij bijvoorbeeld best iets kunnen ondernemen tegen de vertoning van een film als ”The last temptation of Christ”. In onze visie móét zij daar tegen optreden.
Wat ons ten aanzien van de zinsnede „de hand houden aan de heilige kerkendienst” natuurlijk wel parten speelt, is dat we met schaamte moeten vaststellen dat de protestantse kerken zo verdeeld zijn. Dat noopt ons tot enige bescheidenheid richting een seculiere overheid.”
Maar de Bijbel en de belijdenisgeschriften eisen dit toch, zal misschien iemand zeggen.
„Ik zeg tegen die persoon: Sluiten wij niet allemaal, als we eerlijk zijn, in ons leven compromissen? Probeer je in je eigen gezin, als kinderen een andere richting op willen, niet ook zo lang mogelijk samenbindend te zijn? Laten we daarom voor de praktische toepassing in de politiek een zekere lankmoedigheid aan de dag leggen. Ja, het is goed als partijleden de SGP een spiegel voorhouden, maar ik hoop dat die spiegel dan tevens naar binnen is gericht. Hoe staat het met ons persoonlijk getuigenis naar de buitenwereld?”
Het theocratische denken gold altijd als hét verschil met de aan de SGP meest verwante partij, de ChristenUnie. Hoe ligt dat op dit moment?
„De ChristenUnie zal onze uitspraak: „Godsdienstvrijheid is geen godsdienstgelijkheid in het publieke domein” niet zo gauw bezigen. Bovendien blijken in ons optreden nog regelmatig verschillen. Zoals onlangs in Kampen, waar beide partijen voor de vestiging van een moskee stemden, maar waar alleen de SGP in een stemverklaring verantwoording aflegde waarom ze dit met pijn in het hart deed. De ChristenUnie laat zich in dezen toch sterker leiden door het idee van gelijke monniken gelijke kappen. Met alle onderlinge verschillen die er zijn, is dit overigens wel de partij waarmee wij het meest kunnen samenwerken.”
Een SGP-raadslid ergens in het land zal misschien zeggen: „Het klinkt wel mooi, die nieuwe nota, maar toch kán ik niet voor de bouw van een nieuwe moskee stemmen.”
„Wij moeten als SGP’ers binnen de democratische rechtsstaat onze afwegingen maken. Gezien onze wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening kunnen we de bouw van de moskee niet verhinderen. We kunnen daar, denkend vanuit de rechtsstaat en de eed op de Grondwet, niet enkel op godsdienstige gronden tegen stemmen. Tegelijk zou het verkeerd zijn om van ons hart een moordkuil te maken. Daarom is het goed als raadsleden in een stemverklaring aangeven dat de islam zich keert tegen de Bijbelse boodschap en daarmee laten zien dat ze moeite hebben met de verbreiding van de islam. Dat is de hoofdlijn van onze benadering. Maar ook raadsleden die deze denklijn in hun geweten niet kunnen meemaken, hebben in onze partij volop ruimte voor een eigen afweging.
Wat ik onze volksvertegenwoordigers in zijn algemeenheid zou willen meegeven, is: zeg vaker wat je in positieve zin voorstaat dan wat je in negatieve zin zou willen verbieden. Het is mijn eigen ervaring dat ik, als ik alleen vanuit het verbod redeneer, veelal in twee minuten ben uitgepraat. Maar als ik begin te zeggen met wat ik goed vind voor de ander, kom ik soms met hem of haar in gesprek. Laat merken hoe oneindig goed het voor iedereen is om in vrijheid God naar Zijn Woord te kunnen dienen, om door Gods genade bevrijd te zijn van de macht van de boze en dienaar van Christus te mogen zijn.”
Permanente bezinning
De nota ”Gerechtigheid verhoogt een volk” (uitgegeven bij De Banier, Apeldoorn) is een publicatie van de Guido de Brès-Stichting, het wetenschappelijk instituut van de SGP. De inhoud bestaat uit een staatrechtelijk deel, een historisch deel, een Bijbels-theologisch deel en een slothoofdstuk.
Voor het boekwerk leverden diverse auteurs, van binnen en buiten de partij, deelstudies aan. Zo schreef staatsraad mr. drs. B. P. Vermeulen het hoofdstuk ”De marges voor een geprivilegieerde kerk”, schreven dr. T. M. Hofman en P. de Niet MA over Gods Koningschap in het Oude Testament en leverde dr. B. J. Spruyt een hoofdstuk aan over het Reveil. De eindredactie is gevoerd door WI-directeur drs. J. A. Schippers. Alleen het slothoofdstuk, ”Synthese, conclusie en aanbevelingen”, bevat de visie van het partijbestuur. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de overige hoofdstukken ligt bij de scribenten.
Alle kiesverenigingen van de partij krijgen het slothoofdstuk van de nota digitaal toegestuurd, met daarbij een handreiking over hoe zij deze studie op hun vereniging kunnen bespreken. „Desgewenst kunnen hoofdbestuursleden ook een toelichting komen geven en vragen beantwoorden”, aldus Van Leeuwen.
De nota is nadrukkelijk niet bedoeld om in allerlei discussierondes nog nader aangepast of geamendeerd te worden. „Hij is de achterliggende jaren in een zorgvuldig proces, ondersteund door diverse klankbordbijeenkomsten, tot stand gekomen. Het is een afgerond geheel. Wat natuurlijk niet wegneemt dat het thema waarover het gaat, voorwerp is van voortdurende bezinning. Dit blijft iets van permanente doordenking”, aldus de partijvoorzitter.