Opinie

Integrale visie achter wetsvoorstel scholen ontbreekt

Over het wetsvoorstel ”Meer ruimte voor nieuwe scholen” is het laatste woord nog niet gesproken, betoogt mr. Wim Voorwinden. Hij mist in het wetsvoorstel een integrale visie.

mr. Wim Voorwinden
24 June 2016 21:13Gewijzigd op 16 November 2020 04:30
beeld ANP, Lex van Lieshout
beeld ANP, Lex van Lieshout

De laatste school van een richting mag openblijven. Dat blijkt uit het advies dat de Onderwijsraad vorige week uitbracht over het wetsvoorstel ”Meer ruimte voor nieuwe scholen”. De VGS mist echter een integrale visie van staatssecretaris Dekker op het loslaten van het richtingbegrip in de wet.

In lijn met eerdere adviezen ondersteunt de Onderwijsraad het voorstel van staatssecretaris Dekker om bij het bekostigen van een nieuwe school de richting van de school, bijvoorbeeld rooms-katholiek, protestants-christelijk of reformatorisch, niet meer te betrekken. De consequentie hiervan is dat ook op diverse andere plaatsen in de wet het richtingbegrip geschrapt moet worden.

In de afgelopen weken was er veel onrust op kleine scholen, die momenteel hun bestaansrecht ontlenen aan het feit dat zij de laatste school van een richting in een regio zijn. Mede dankzij veel lobbywerk, waaraan de VGS ook haar steentje heeft bijgedragen, heeft de staatssecretaris zijn wetsvoorstel tussentijds op dit punt aangepast. In plaats van een overgangsperiode van tien jaar krijgen deze scholen nu een permanente uitzonderingssituatie. Op dit punt: chapeau voor de staatssecretaris!

Voor het reformatorisch onderwijs betekent dit dat ouders van twaalf kleine basisscholen opgelucht adem kunnen halen. Landelijk gezien gaat het zelfs om 125 kleine scholen.

Onterecht onderscheid

De keerzijde is echter wel dat basisscholen in het bijzonder onderwijs waarvan het leerlingenaantal na de invoeringsdatum van de wet onder de gemeentelijke opheffingsnorm komt, zich niet meer kunnen beroepen op deze uitzonderingsbepaling.

Het is begrijpelijk dat nu déze groep van scholen zich zorgen gaat maken over hun voortbestaan. Immers, wanneer het leerlingenaantal drie jaar lang niet voldoet aan de gemeentelijke opheffingsnorm, betekent dat in principe de sluiting van de school. Dat wringt des te meer nu deze uitzonderingsbepaling voor het openbaar onderwijs wel van toepassing blijft. Naar mijn mening is dit een onterecht onderscheid, waardoor het openbaar onderwijs wordt bevoordeeld ten opzichte van het bijzonder onderwijs.

In sommige situaties biedt de wet nog een escape. Wanneer een schoolbestuur een samenwerkingsovereenkomst met een andere school in de regio sluit, kan onder bepaalde voorwaarden de school toch blijven bestaan. Dit zijn echter strikte voorwaarden waaraan niet elke basisschool kan voldoen. Omdat deze uitzonderingsbepaling niet aan het richtingbegrip is gekoppeld, blijft deze optie mogelijk. Mijn inschatting is dat dit voor sommige van de hiervoor genoemde scholen in het bijzonder onderwijs perspectief biedt. Momenteel zijn er in het reformatorisch basisonderwijs al ruim tien scholen die op basis van deze uitzondering kunnen voortbestaan.

Onderwijsraad

Het voorgaande toont aan dat het louter schrappen van het richtingbegrip bij de start van een nieuwe school niet los gezien kan worden van andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld de (te hoge) stichtingsnormen. Ook dient goed doordacht te worden wat de voorstellen van de staatssecretaris betekenen voor de onderwijshuisvesting en de plannen van de staatssecretaris om de bekostiging te moderniseren.

Het lijkt erop dat de staatssecretaris deze onderwerpen in de tijd gezien na elkaar wil bespreken. Mijns inziens is echter een integrale doordenking noodzakelijk, voordat besloten wordt tot zo’n ingrijpende wetswijziging.

Het is verheugend om te lezen dat ook de Onderwijsraad in zijn advies nadrukkelijk vaststelt dat de effecten van de voorgestelde wijziging op bestaande scholen en het lokale onderwijsaanbod lastig te voorzien en te overzien zijn en daartoe enkele aanbevelingen doet.

Met instemming heb ik bijvoorbeeld kennisgenomen van het advies van de Onderwijsraad om de mogelijkheid om substituutkerndoelen te formuleren, te handhaven in de wet. De heer Dekker wil deze mogelijkheid schrappen uit de wet, onder meer vanwege het feit dat de globale formulering van de huidige kerndoelen er in de praktijk toe leidt dat basisscholen geen gebruikmaken van deze mogelijkheid.

Mijns inziens legt de Onderwijsraad er terecht de vinger bij dat het huidige globale karakter van de kerndoelen niets zegt over een mogelijk meer concrete invulling in de toekomst. Daar komt bij, en dan citeer ik de Onderwijsraad, „dat grondrechten zoals de vrijheid van richting en de daarop gebaseerde beschermingsconstructies juist ook bescherming beogen te bieden tegen situaties die op dit moment nog in de toekomst liggen.” Waarvan akte!

Belangstelling

Ook na het verschijnen van het advies van de Onderwijsraad is het laatste woord over de voorstellen van staatssecretaris Dekker nog niet gezegd. Met meer dan gewone belangstelling kijkt de VGS uit naar het advies van de Raad van State. Daarna dient het parlement zich nog uit te spreken over de voorstellen. Mocht het wetsvoorstel al in het voorjaar van 2017 bij de Tweede Kamer ingediend worden, wat nu de planning is, dan hopen we dat een integrale visie achter de voorstellen van de staatssecretaris daarin niet ontbreekt.

De auteur is senior beleidsmedewerker bij de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer