Cultuur & boeken

Hoe het Westen in het Midden-Oosten zijn eigen monsters creëerde

Het Westen greep sinds 11 september 2001 in zeven islamitische landen met militaire middelen in. In al die landen is het sindsdien slechter geworden. De Duitse auteur Michael Lüders komt tot de trieste conclusie dat het Westen zijn eigen monsters heeft gecreëerd. Islamitische Staat verdient volgens hem het label ”Made in USA”.

Jacob Hoekman

20 June 2016 11:35Gewijzigd op 16 November 2020 04:23
Een Amerikaanse tank bij de Iraakse stad Fallujah. beeld EPA, Nabil Mounzer
Een Amerikaanse tank bij de Iraakse stad Fallujah. beeld EPA, Nabil Mounzer

Bombardementen, grondtroepen, steun aan foute figuren: wát het Westen ook deed in het Midden-Oosten, het was nagenoeg altijd fout. Die stelling verdedigt de Duitse politicoloog en islam­wetenschapper Michael Lüders in een boek dat in Duitsland grif over de toonbank ging en waarvan nu de Nederlandse vertaling, onder de titel ”Wie wind zaait”, verkrijgbaar is.

Als beginpunt van de tragische westerse politiek in het Midden-Oosten –Lüders noemt het de „zondeval” van het Westen– neemt de auteur de afzetting van de democratisch gekozen Iraanse premier Mossadegh in 1953. Deze man wilde destijds de Iraanse olie-industrie nationaliseren, zwaar tegen de zin van onder meer Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Zij deden hun best om Mossadegh beentje te lichten – met succes. Maar daarmee werd een scala aan gebeurtenissen in Iran in gang gezet, met als dieptepunt de Islamitische Revolutie van 1979. Sinds dat jaar, tot op vandaag, is Iran een theocratisch geregeerd land.

In het Westen was het duidelijk: die revolutie, die was te wijten aan de radicale sjiitische islam. Maar is dat terecht? Lüders neemt het de westerse leiders zeer kwalijk dat die zo gemakkelijk naar de „fanatieke islam” kijken en zo veel moeite hebben de hand in eigen boezem te steken. En dat terwijl ‘1953’ niet alleen ‘1979’ veroorzaakte, maar indirect ook bijdroeg aan ‘2001’ (de aanslagen in de VS) en ‘2011’ (de start van de Arabische opstanden).

„Gematigde” strijders

Behalve de casus Iran komt Lüders met nog een flink aantal andere, goed gedocumenteerde voorbeelden op de proppen die inderdaad de omstreden politiek van het Westen aantonen. Neem Afghanistan, waar de VS een hele serie jihadisten steunden om Rusland van het toneel te krijgen. Diezelfde jihadisten keerden zich later tegen de VS, zoals de moderne geschiedenis leert.

Datzelfde geldt voor Syrië. De VS volgen daar het patroon uit Afghanistan: „gematigde” strijders steunen – die morgen aan de kant van Islamitische Staat of een andere jihadistische groepering kunnen staan.

In Irak is het al niet anders. Bijna niemand die het nog weet, maar na de Eerste Golfoorlog kozen de VS en Groot-Brittannië voor een wurgend sanctieregime tegen Irak. Zelfs de meest elementaire medicijnen als aspirine kwamen het land niet meer in. Als gevolg daarvan kwamen meer dan 1 miljoen Irakezen om. In het Westen werd die pijn niet gevoeld, maar in de Iraakse families des te meer. Het is goed voorstelbaar dat in die periode een kiem is gelegd van diepe haat tegen alles wat westers is.

Tegen dat licht is het nog altijd stuitend om te lezen hoe de VS in 2003 lichtvaardig een nieuwe oorlog tegen Irak begonnen, met de aanslagen van 2001 als rechtvaardigingsgrond. Maar Bagdad had niets met die aanslagen te maken, en beschikte evenmin over de zo gevreesde massavernietigings­wapens. Toch wist de toen­malige Amerikaanse minister Colin Powell „onomstotelijke bewijzen” van die wapens te tonen – bewijzen die achteraf zwaar bleken te zijn vervalst. Met de kennis van vandaag is dat moment het diepte­punt geweest van de geloofwaardigheid van de westerse politiek in het Midden-Oosten.

Rode draad

Iran, Afghanistan, Syrië, Irak: de teneur is overduidelijk. De rode draad in met name het Amerikaanse buitenlandbeleid is dat in het Midden-Oosten geen enkele macht wordt getolereerd die andere belangen behartigt dan de westerse. Op korte termijn leidt dat beleid tot successen, maar op middellange termijn blijkt het steeds voor tragedies te zorgen – óók voor het Westen.

En dus zijn de zeven islamitische landen waar het Westen sinds 2001 ingreep, er stuk voor stuk beroerder aan toe dan vóór die ingreep. Het gaat, naast Afghanistan, Syrië en Irak om Somalië, Jemen, Pakistan en Libië. Met dat ingrijpen hebben de VS en zijn partners het verval van staten versneld én bijgedragen aan het versterken van radicale bewegingen, stelt Lüders. „Anders gezegd: het Westen heeft zijn terroristische dreiging voor een groot deel aan zichzelf te wijten.”

Israël

Spannend wordt het boek vooral als in het laatste hoofdstuk Israël ter sprake komt. Want eerlijk is eerlijk: het Westen heeft kilo’s boter op het hoofd als het gaat om het vingertje richting het Midden-Oosten. Maar geldt dat ook over de westerse politiek richting Israël? Is die ook fout? Ja, zegt Lüders. Kijk maar naar de Palestijnen: die merken niks van de zo geroemde westerse vrijheid, democratie en mensenrechten. Voor hen zijn die begrippen synoniem geworden voor huichelarij.

De auteur heeft gelijk als hij zegt dat kritiek op Israël soms wel erg makkelijk wordt afgeserveerd als antisemitisme. Israël is geroepen recht te doen, daar mag het land best op gewezen worden.

Maar van de weeromstuit hangt Lüders helemaal aan de andere kant van de boot. Hij suggereert dat Hamas niet langer de vernietiging van Israël op het oog heeft; dat het Israëlische nederzettingenbeleid de kern is van het conflict; dat het Westen eenzijdig partij kiest voor Israël. Op al die stellingen valt heel wat af te dingen.

Dat is eigenlijk jammer, want de terechte punten die hij maakt, gaan zo verloren in retorische spierballentaal die de geloofwaardig­heid van zijn boodschap juist ondermijnt.

Westerse zelfhaat

De kritiek op het boek ligt dan ook voor de hand: Lüders voegt zich in het koor van de mensen die vaak zo gemakkelijk roepen dat het weer eens allemaal onze eigen schuld is. Westerse zelfhaat, Israël inbegrepen, daar zijn we goed in.

Het mankeert er nog maar aan dat „we” niet de schuld in de schoenen geschoven krijgen van wat er überhaupt verder alle­maal nog misgaat in de wereld. Maar het is te gemakkelijk om het boek daarmee aan de kant te schuiven. Daarvoor is het boek te goed gedocumenteerd.

Wél vallen er heel wat nuances aan te brengen. Rond Israël, maar ook rond de gang van zaken in de rest van het Midden-Oosten. Want natuurlijk zijn er ook andere oorzaken van de huidige rampspoed dan het westerse beleid.

Zo is er nooit een fatsoenlijke middenklasse ontstaan in de regio, zoals Lüders zelf ook opmerkt. Juist zo’n sterke burgerij kan bijdragen aan stabiliteit in een land.

De afwezigheid daarvan kan het Westen niet worden aangerekend; dat is veel eerder te wijten aan de beroerde leiders die de regio decennialang gekend heeft – en vaak nog kent. Het is niet fair om de rekening van dat mismanagement een-op-een naar het Westen te schuiven.

Bovendien biedt de op zich terechte constatering van Lüders dat het Westen fouten heeft gemaakt, geen uitweg uit de crisis. De oplossing komt er echt niet als het Westen vanaf nu bepaalde dingen doet of juist nalaat. De uitweg zal uiteindelijk uit het Midden-Oosten zelf moeten komen. Maar hopelijk wel, en dat is de les van dit boek, zonder dat het Westen de weg daarheen nog moeilijker maakt dan die al is.


Wie wind zaait. Wat de westerse politiek in het Midden-Oosten aanricht, Michael Lüders;
uitg. Walburg Pers, Zutphen, 2016; ISBN 978 94 6249 
111 3; 206 blz.; € 29,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer