Pas vermogenstaks aan
Staatssecretaris Wiebes doet er goed aan om het fictieve rendement op vermogen te verlagen, betogen Raymond Gradus en Willem Stevens.
De Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag uitspraak gedaan in een zaak waarin een belastingplichtige de vermogensrendementsheffing aanvocht die hij in 2011 kreeg opgelegd. In zijn verweer maakt hij in het bijzonder bezwaar tegen het fictieve rendement van 4 procent op vermogen. Voor 2011 constateert de Hoge Raad dat de (veronderstelde) rendementsheffing nog geen inbreuk maakt op het eigendomsrecht zoals dat in Europa is vastgelegd, maar hij merkt hierbij op dat „de wetgever het veronderstelde rendement van 4 procent moet aanpassen als blijkt dat dit in de praktijk niet langer haalbaar is.” Een boeiende uitspraak in de week dat het kabinet erin slaagt (vijfjarige) staatsleningen tegen nul procent rente weg te zetten.
In zijn reactie wijst staatssecretaris Wiebes op zijn plan om per 1 januari 2017 dit fictieve rendement aan te passen. Een plan dat inmiddels beide Kamers is gepasseerd. Zo is hij inderdaad voornemens om voor vermogens tot 100.000 euro het huidige fictieve rendement van 4 procent te verlagen naar 2,9 procent. Maar voor vermogens van meer dan een ton gaat het fictieve rendement naar 4,7 procent, en vanaf 1 miljoen euro zelfs naar 5,5 procent. Deze verhogingen baseert de staatssecretaris op de veronderstelling dat grotere vermogens verhoudingsgewijs meer in aandelen zijn belegd.
Tijdens de behandeling van de wet is vooral deze veronderstelling heftig bekritiseerd. De Raad van State wees op de omstandigheid dat velen (met name ouderen) in spaartegoeden beleggen, omdat zij daarvan moeten leven. Hun netto-inkomen komt onder grote druk te staan. Daardoor zullen zij op zoek gaan naar zogenaamde ”high yield”-beleggingen met voor hen de nodige risico’s.
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) bracht naar voren dat er in dit voorstel nog meer ficties voorkomen dan onder het huidige systeem, en dat dit zowel juridisch alsook vanuit het oogpunt van een (stabiele) belastingopbrengst kwetsbaar is. Deze stapeling van situaties zal er dus toe leiden dat er weer grootschalig beleggings-bv’s worden opgericht om deze belasting te ontwijken. Bovendien voorziet de NOB dat er straks massaal bezwaar zal worden aangetekend tegen de voorgestelde vermogensrendementsheffing.
In de wetsbehandeling veegde de staatssecretaris deze bezwaren laconiek van tafel. Toch zou hij er goed aan doen het arrest nog eens te bestuderen. Op basis daarvan kan niet anders geconcludeerd worden dan dat het voorstel van een niet-uniform rendement voor verschillende vermogens straks zal sneuvelen op juridische gronden. De Hoge Raad stelt: „bij de vaststelling van het forfaitaire rendementspercentage op 4 percent heeft de wetgever dan ook terecht aansluiting gezocht bij de rendementen die belastingplichtigen in de praktijk, indien dit over een langere periode wordt bezien, gemiddeld zouden moeten kunnen behalen zonder dat zij daar (veel) risico voor hoeven te nemen.”
Met andere woorden: de rechter zal het bovenstaande voorstel beoordelen op het rendement dat op een gewone spaarrekening wordt gehaald. De staatssecretaris moet –nu het nog kan– gewoon het voorstel van de commissie-Van Dijkhuizen overnemen, waarbij de dekking eenvoudig is te vinden door de meevaller in de rente-uitgaven. Deze breed samengestelde commissie heeft in 2012 voorgesteld om het forfaitaire rendementspercentage voor alle vermogens jaarlijks vast te stellen op de gemiddelde rente op een spaarrekening en deposito’s in de afgelopen vijf jaar. Belangrijke overweging daarbij was dat de helft van box 3-vermogen in spaarrekeningen en deposito’s wordt belegd en dus aansluit bij de beleving van belastingplichtigen.
Op basis van dit voorstel komt men uit op een iets lager rendement dan 2,9 procent, maar belangrijker is dat de onrechtvaardige progressiviteit daarmee wordt vermeden. Deze aanpassing voorkomt bovendien dat velen straks via de rechter hun gelijk gaan halen.
Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald!
De auteurs zijn respectievelijk hoogleraar economie aan de VU en oud-voorzitter van de commissie Belastinghervorming.