Bart Jan Spruyt: Laat de kracht van traditie zien
Kunnen we het RD nog wel op onze keukentafel laten liggen? Er zijn dagen waarop Bart Jan Spruyt bepaalde artikelen in de krant voor zijn kinderen verstopt.
Het Reformatorisch Dagblad heeft een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Toen ik de krant halverwege de jaren zeventig rondbracht –en in Boskoop een traject van 10 kilometer altijd tegen de wind in moest fietsen om drie exemplaren kwijt te raken– was dat voor ons gezin eigenlijk de eerste kennismaking met een wereld waarmee we van huis uit, helaas, niet vertrouwd waren. Een kerstverhaal uit december 1975 zorgde er zelfs voor dat ons gezin weer naar de kerk begon te gaan.
Het RD is dus, wat mij betreft, meer dan een krant. Later ben ik er, beroepshalve, andere kranten bij gaan lezen. Maar al die stapels papier op de keukentafel overtuigden mij ook van de juistheid van een argument waarmee het RD altijd aan de man is gebracht: lees die krant, je kunt hem immers rustig op de keukentafel laten liggen, want er staan geen dingen in waarvan je niet wilt dat je kinderen die onder ogen krijgen. Bij andere kranten is dat vaak wel anders.
Glijbaan
Het komt mij voor dat dit argument een beetje uitgewerkt raakt. En dat is omdat er in het RD regelmatig artikelen staan waarin de eigen wereld stelselmatig vanuit één bepaald frame wordt benaderd, week in, week uit. Het is een sociologisch frame, waarin de ontwikkelingen in de achterban via bepaalde kenmerken uiterst nauwgezet worden gevolgd, en waarvan de uitkomsten vervolgens worden vergeleken met ontwikkelingen die zich eerder in de gereformeerde en vrijgemaakte wereld hebben voorgedaan. En de conclusie luidt dan steevast: zie je wel, we gaan dezelfde kant op.
Het geeft veel verhalen in het RD iets ontmoedigends, iets verlammends bijna, alsof we met z’n allen op een glijbaan zitten en onomkeerbaar richting afval en secularisatie denderen. De auteurs van die verhalen presenteren zich als degenen die zich nog schrap zetten om het proces nog enigszins af te remmen, maar erg vrolijk en hoopvol kijken ze er niet bij.
Ik neem zomaar aan dat de lezers van het RD iedere dag hun best doen om een traditie aan hun kinderen over te dragen: hun kinderen proberen te overtuigen van de waarheid en waarde van het christelijk geloof, de noodzaak van wedergeboorte en bekering, het belang van kerkgang, catechisatie, een leven in dienst van de Heere onze God. En gelukkig staan er in het RD ook geregeld artikelen die dit ideaal zonder meer uitdragen. Maar als die kinderen vervolgens in bepaalde artikelen in de krant lezen dat hun ouders hen in feite lid proberen te maken van een laag aflopend zaakje, dan is dat nou niet direct een aanmoediging.
Uiterlijke kenmerken
Op die bepaalde artikelen in het RD is daarmee van toepassing wat blijkens een recent artikel in het RD voor de reformatorische traditie als zodanig geldt: het is eerder een versluiering van geloof dan een inspiratie tot geloof. Die woorden stonden drie weken geleden in de krant, in een aankondiging (prominent als opening van pagina 3) van een bundel artikelen naar aanleiding van het 45-jarig bestaan van de CSFR in Wageningen. Het was lang geleden dat ik zoiets naargeestigs had gelezen.
Want waar komt het in feite op neer? Eerst wordt die traditie steeds meer sociologisch gedefinieerd, waarbij ”bevinding” niet naar de levende relatie met de Heere verwijst, maar naar uiterlijke kenmerken. En vervolgens stellen we vast dat dit project niet werkt en dat we de gereformeerden achternagaan. Erger nog wordt het wanneer sociologen vaststellen dat de geloofsafval onder jongeren wel zal toenemen de komende tijd, en dat die afval hun tot nog toe eigenlijk nog meevalt. Het is wel erg cynisch. En het klopt niet: mijn ervaring, en die van anderen, is dat grote groepen jongeren opademen wanneer je oude teksten en goede boeken met hen leest.
Ik heb de CSFR-bundel inmiddels in huis en grotendeels gelezen. Het artikel waarin die uitholling van de traditie wordt geconstateerd is van Henk Jochemsen, en dat is een uitstekend stuk – en er staan heel veel goede artikelen in deze bundel, bijvoorbeeld die van Ewald Mackay en Wim van Vlastuin. Jochemsen heeft het namelijk niet over de traditie van Reformatie, Nadere Reformatie en Reveil als zodanig, maar over wat wij ”refo’s” er de afgelopen veertig jaar van hebben gemaakt. En dat lijkt me nu precies het punt waar het om draait.
Heilloos
Het gaat niet aan het reformatorisch geloof als zodanig geen kracht voor de toekomst meer toe te kennen. Het gaat hier immers om het naspreken van het Woord van God, waarvan de kern in de zestiende eeuw is herontdekt. In de tijd van de Nadere Reformatie zijn de binnenkant en de maatschappelijke relevantie van dat geloof verder uitgediept. Het Reveil en Kohlbrugge hebben deze erfenis als een Christofoor over de woelige baren van de negentiende eeuw heen getild. In die traditie –en in tradities die we een beetje zijn kwijtgeraakt, zoals bepaalde vertegenwoordigers van de ethisch-irenische richting– schuilen bronnen van geloof, wijsheid en kennis. Niets is zo heilloos als het doorsnijden van onze banden met eeuwen van geaccumuleerde wijsheid en inzicht.
Het RD zou zich tot taak moeten stellen om niet week in, week uit in een bepaald soort artikelen de teloorgang van het bevindelijk gereformeerde project breed uit te meten, maar de kracht van die traditie te laten zien. Zodat we de krant, uitnodigend opengevouwen op de keukentafel kunnen uitspreiden, als meer dan een krant.