Economie

Soms zit een beroep in de genen

Er zijn van die beroepen die generaties lang in de familie blijven. Hoeden maken, of kinderen lesgeven, of kozijnen maken: soms zit het gewoon in de genen. Onderweg verandert er wel het een en ander. Drie families vertellen erover.

Clasina van den Heuvel

3 June 2016 21:18Gewijzigd op 16 November 2020 04:00
Ellen Buitelaar-de Korte. beeld Sjaak Verboom
Ellen Buitelaar-de Korte. beeld Sjaak Verboom

Oma Houweling was een vooruitstrevend mens

„Zou je niet een hoedenwinkeltje beginnen?” zei de moeder van Plo Houweling in de jaren 30 tegen haar dochter. En dat deed Plo. Op haar 26e, in 1932, begon ze op Dam A 58 in Alblasserdam een hoedenzaak: Maison Houweling-Boon.

Toen Plo met de hoedenwinkel begon, zat haar man zonder werk en was ze vijf maanden zwanger. Dat jaar werd haar dochter geboren, Nellie, die al jong meehielp in de zaak. Nellie was degene die in 1969 het pand op Dam 42 uitkoos, waar nu nog steeds Hoedenspeciaalzaak Nelly zit. Die wordt anno 2016 gerund door Nellie’s dochter, Ellen Buitelaar-de Korte (1972).

De kinderen van de ‘hoedendames’ groeiden op in een huis bij de winkel, een meisje hielp in het huishouden en paste op de kleintjes, en werk en privé sloten vanzelfsprekend op elkaar aan.

„Ellen kwam nog niet boven de toonbank uit toen ze in de winkel ging helpen”, zegt Nellie de Korte in haar kamer in Huis de Merwede in Sliedrecht. Ze is nu 83; de dingen van vroeger herinnert ze zich nog goed. „Ik wilde niet”, zegt Ellen lachend. „Ik ging huilend de winkel in, maar lachend eruit.” In 2005 nam ze de zaak over. Want hoeden, ze houdt ervan; ze houdt van de uitdaging om goed in te kopen en te zorgen dat er voor iedere klant een mooie hoed voorhanden is.

„Het maakt niet uit wát mensen kopen, als ze maar tevreden de deur uitgaan”, zegt haar moeder. „We hebben voor iedere portemonnee een hoed. Dat is de kracht van onze winkel, daarom bestaan we nog steeds.” Het is nog steeds ”we” en ”onze”, ook al is mevrouw De Korte niet meer betrokken bij de dagelijkse gang van zaken.

„Mijn moeder was een vooruitstrevend mens”, zegt Nellie de Korte opgewekt. „Ze was de eerste in de familie met een permanent in haar haar!” Zelf haalde ze op haar 28e haar rijbewijs, zodat ze met een auto met hoeden langs de deur kon. Tot die tijd trok ze –tussen de drukke seizoenen in de winkel door, waar ze bleef helpen, ook al woonde ze inmiddels in Rotterdam– op de fiets of per bus door de Alblasserwaard, met dozen vol hoeden bij zich, om die aan de vrouw te brengen. Op straat droegen vrouwen destijds nog een hoed, en in de kerk ook. Getrouwde vrouwen waren overdag vaak bij huis te vinden, dus potentiële klanten genoeg. „Al waren ze natuurlijk wel aan het werk, en in de schoonmaaktijd was het de kunst hen zo ver te krijgen dat je hoeden mocht laten zien. Hoe deed ik dat? Tja, hoe… Ze zeiden tegen mij: „Jij kunt nog straatstenen verkopen.” Ik had mijn gezicht mee en had altijd een praatje, dat helpt hè?”

De hoedenzaak startte tijdens de ”grote depressie”, jaren van economische krimp en hoge werkloosheid, voor de Eerste Wereldoorlog. Toch bleven mensen destijds hoeden kopen. „Juist wel. Een jurk kostte meer. Als je bij een oude jurk een nieuw hoedje kocht, leek je hele outfit weer anders. Het is toch de hoed die het doet”, stelt Nellie de Korte. De hoedenwinkel van Houweling werd een begrip in de streek. De eigenaressen hielden van naaien, konden goed hoeden garneren, hadden er kijk op welke hoed bij iemand paste. „Soms had ik al een hoed in gedachten zodra ik iemand voor de etalage zag staan. Je moet het in je hebben hè.”

„De winkel heeft goede jaren en minder goede meegemaakt”, zegt Ellen Buitelaar. „Maar minder is nog niet slecht – ondernemers zeggen wel eens te snel dat het slecht gaat, vind ik. Het gaat dan alleen wat minder. Daar stem je de inkoop op af.” Het werk in de hoedenzaak is veelzijdiger geworden, een winkel moet tegenwoordig een website hebben en actief zijn op sociale media, en inkopen moet lang van te voren. Eind deze maand koopt Ellen Buitelaar de collectie voor de zomer van 2017 bijvoorbeeld al in. „Het blijft altijd een beetje spannend of je de goede spullen inkoopt – maar dat is goed, het moet niet te makkelijk worden.” Moeder en dochter delen hun visies op zakendoen: je moet meegaan met de tijd, vooruitkijken, „niet denken: ik moet eerst alles verkopen”, én ze blijven bij hun „hoofdzaak”: hoeden. Geen jurken, rokken en panty’s erbij.

Hoe de tijd ook veranderde, naar hoeden bleef vraag. „Vrouwen uit vier tot vijf generaties hebben bij ons hoeden gekocht”, lacht Ellen. „Moeders namen hun dochters weer mee. Er komen nog mensen in de winkel die weten dat mijn moeder langs de deur kwam met hoeden. Al wordt die groep natuurlijk kleiner.”

Ja. We hebben veel zegen op ons werk gekend”, zegt mevrouw De Korte.


In klas 1 was het duidelijk: juf worden is het mooiste

In de familie van mevrouw A. E. de Groot-Asmus (78) uit Alblasserdam bestaat sinds 1930 één beroep, en dat is het onderwijs.

Haar vader en schoonvader stonden voor de klas, haar man en zijzelf, haar drie kinderen, twee schoonkinderen, en haar drie zussen.

En de juffrouw die ze in klas 1 had was haar grote voorbeeld. „Ik wilde net als de juf worden, dat weet ik nog goed”, zegt mevrouw De Groot, die vanuit haar appartement in Alblasserdam uitkijkt op de molens van Kinderdijk. En zo gebeurde het: ze werd juffrouw, en in de 30 jaar dat ze in Aalst (Gld.) werkte gaf ze les aan klas 1 en 2. Haar vader gaf ook les, maar daar merkte ze als kind niet veel van. Hij was gewoon haar vader, die naar zijn werk ging, en niet ”de meester”.

Toen haar dochter Liesbeth een paar dagen bij haar in klas 1 zat, kwam ze bij haar staan in de keuken. „In die tijd hadden we amper vergaderingen; ik was gelijk met de kinderen thuis. Liesbeth liet me een papiertje zien: „Mama, dit woordje heb ik geleerd vandaag!” „Leuk joh, wat staat er?” vroeg ik. „Boom.” „Wat knap!” „Dat laat ik morgen aan de juffrouw zien”, zei ze. En de volgende dag kreeg ik het papiertje op school. Zij zag een moeder – en een juffrouw.”

Dochter Liesbeth Kraaij (50) lacht. „Ik heb dus bij mijn moeder in de klas gezeten, en ik denk dat het onbewust wel heeft meegespeeld bij mijn beroepskeus. Ik heb altijd geroepen: ik wil moeder en juffrouw worden. We speelden thuis schooltje.”

Liesbeth Kraaij begon haar carrière bij de kleuters, en gaf daarna wisselend les aan de groepen 3 tot en met 8.

Net als haar moeder houdt ze van de kinderen en van het lesgeven, en wil ze de kinderen wat meegeven voor hun leven. Intussen gaat er ook veel aandacht naar besprekingen, vergaderingen en gesprekken. „In de tijd van mijn moeder volgde je een methode, dat was de richtlijn. Nu is het uitgangspunt: wat heeft dit kind van mij nodig, wat kan ik bieden? We maken plannen voor verschillende groepen kinderen binnen de klas, en individuele plannen. Dat is op zich goed… Maar voor het contact met de kinderen heb je soms gek genoeg minder tijd. Klassendienst bijvoorbeeld is gezellig, een kind blijft achter in de klas voor wat klusjes, en je hebt de mogelijkheid een kind eens alleen te spreken. Maar ik moet vaak weg voor een vergadering! Veel technische ontwikkelingen zijn een enorme hulp bij het onderwijs, zoals internet en het digitale schoolbord. Alleen is al het plan- en registreerwerk wat uit de hand gelopen.”

Mevrouw De Groot heeft daar „heel in het klein” nog wat van meegemaakt. „Er kwamen steeds meer vergaderingen en cursussen, en de computer deed zijn intrede.” Maar wat zij zich vooral herinnert is haar werk met de kinderen, en ze straalt als ze het over hen heeft. „Je had een kind een heel schooljaar in de klas. Ze hoorden dan wel helemaal bij je. Ik herinner me een jongetje dat best wel ondeugend was, en de dag voor een schoolreisje zei hij: „Ik zal bidden dat het morgen mooi weer is hoor.” En het was die dag erna mooi weer. Eens was een zusje van een kind aangereden. Toen zei ik: Je mag altijd tegen de Heere God zeggen dat je zo’n verdriet hebt. Die boodschap heb ik altijd geprobeerd door te geven.”


Roozemond maakt kozijnen en bouwt huizen

Na elf metselaars en timmermannen heeft aannemersbedrijf Roozemond (sinds 1650) nu een regelaar aan het roer die zijn carrière niét is begonnen met hout zagen.

Aannemers- en Timmerbedrijf Roozemond bv zit sinds 1930 aan de Voorstraat 3 in Stavenisse. Op het eerste gezicht is nummer 3 gewoon een gezellig woonhuis. Of nee, wacht, er zit een winkel naast, waar je verf en kwasten en zo kunt kopen. Loop je die winkel in, dan blijkt er nog een hele werkplaats achter te zitten, waar Leen Roozemond (56) aan het timmeren is. Links achteraan zit een deur die uitkomt bij het kantoor. Daar doet de twaalfde generatie Roozemond (Leendert Roozemond, 25) de werkvoorbereiding, hij maakt calculaties, offertes en planningen. Hier worden renovaties aangestuurd, zoals die van een oude villa op Tholen, waar authentiek timmerwerk bij komt kijken. Roozemond bouwt en verbouwt verder woningen, bedrijfspanden en loodsen, maakt kozijnen, doet onderhoud. Veel gebeurt op Tholen, maar Schouwen-Duiveland en West-Brabant behoren ook tot het werkgebied. Zo is dat gegroeid.

De geschiedenis van het bedrijf begint rond 1650, met metselaar en timmerman Cornelis Rosemont. Zoons, kleinzoons en achterkleinzoons volgden hem door de jaren en eeuwen heen op. „Hun werk was niet te vergelijken met dat van ons”, zegt Leendert Roozemond. „Ze werkten zonder bus; fietsend of lopend gingen ze allerhande karweitjes doen. Wij hebben machines; zij hadden een zaag, hamer en wat handgereedschap, dat was het. Tot en met mijn vader waren ze allemaal timmermannen. Ik ben dat niet; ik ben aannemer.”

Lang had een dorp één of twee timmerlui. „Moest er iets gebeuren, dan ging je naar de timmerman”, zegt Roozemond jr. „Jij komt bij mij klussen, ik wacht op jou, zo ging dat. Nu is het: wil jij bij mij komen klussen, of zal ik naar een ander gaan?”

„Ik had er klanten bij die geruime tijd op me wachtten!” zegt vader Leen Roozemond in zijn werkplaats, vlak bij de kozijnen die hij aan het maken is voor een kerk. Kozijnen maken leerde hij op zijn veertiende; toen was het nog handwerk. Woningbouw was in zijn jonge jaren heel wat; nu is zo’n klus normaal. „Een jaar of 6, 7 terug kwam een klant uit Oostvoorne naar me toe. Hij had een renovatiekarwei. „Laat het een ander maar doen, zei ik, ik heb er toch geen tijd voor.” Maar hij wilde wachten, dus planden we het in. Na de bouwvak tot aan de Kerst zijn we met twee man constant naar Oostvoorne gereden. En nu heeft hij weer gebeld voor een nieuwe klus. Maar dit soort klanten worden uitzonderingen.”

Op kantoor vertelt zoon Leendert Roozemond: „De generaties voor mij werkten vaak zonder personeel. Mijn opa had één of twee karweien tegelijk lopen; ik heb er nu makkelijk zes of tien tegelijk. Met één of twee red je het nu niet meer, niet als je personeel in dienst hebt. Op dit moment werken hier vijf mensen; met ingehuurde krachten erbij is er een man of tien bezig.

Het is nu een tijd van presteren en concurrentie. We hebben te maken met allerlei regels, voorschriften, klantenwaarderingen. Mensen kunnen uit honderd rode stenen kiezen in plaats van uit tien, zeg maar: er is veel meer keus. Leveringen gaan snel. Als je een steek laat vallen, ben je de marges kwijt of gaat de concurrent ermee aan de haal.”

Leendert: „Dat dit bedrijf al zo lang bestaat – kijk, in het dagelijkse leven ben ik daar niet zo mee bezig. Maar tegelijk vind ik het wel belangrijk om het in stand te houden. Iets wat al zo lang in de familie is, zo lang is opgebouwd, gooi je niet zomaar weg.”

„Je moet oud en nieuw mengen”, zegt Leen Roozemond. „Ik zeg niet dat dat het geheim is om lang te blijven bestaan; iedere econoom zal zo redeneren. Van lieverlee moet je dingen vervangen, vernieuwen, kijken waar je op kunt inspelen, anders loop je achter de feiten aan.” Op tijd tevreden zijn is ook belangrijk, vindt hij: niet altijd het onderste uit de kan willen hebben en snel rijk willen worden. „Doe maar geweun, dan doe j’ zot genoeg, zeg ik dan. Als je geweun doet, iedereen fatsoenlijk behandelt en op je tellen past, dan gaat het goed.”


Zomerserie familiebedrijven

Op de economiepagina volgt in juli en augustus een serie artikelen over familiebedrijven. Daarin verschijnt bijvoorbeeld het verhaal van klokkenmaker Arnoud Walhout uit ’s-Gravenpolder, wiens opa koeienwachter was. Terwijl opa als jongen op de koeien paste, nam hij studieboeken mee; ’s avonds repareerde hij horloges op de zolderkamer van zijn moeder. In 1921 –op zijn 16e– schreef hij zich in bij de Kamer van Koophandel.

Meer over
Familiebedrijven

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer