Geert Bierling heeft speelruimte nodig
Als kind zat Geert Bierling urenlang achter het harmonium. Om na te doen wat hij de organist in de kerk had horen spelen. Tegenwoordig voert hij nog altijd werk van anderen uit. Daarbij heeft hij speelruimte nodig. „Net als bij het koken. Als ik elke letter van een recept moet volgen, ontstaat er kortsluiting.”
Hij was 6 en zat bij zijn moeder op schoot in de Rotterdamse Laurenskerk. Hoog boven zich zag hij een man naar een orgel lopen. Even later klonk muziek door de ruimte. „Dit wil ik ook, dacht ik”, herinnert Geert Bierling zich. „Eenzelfde ervaring had ik een paar jaar later in de Doelen toen iemand er op een kistorgel speelde.”
Inmiddels is hij stadsorganist van de gemeente waar hij opgroeide. „Ik houd van de Rotterdamse nuchterheid: gewoon dingen uitproberen en als je soms je neus stoot, naar een oplossing zoeken.”
1. Muziek is alles voor mij.
„Ja, maar ik heb ook andere interesses. Op de middelbare school wilde ik zowel musicus als architect worden. Architectuur heeft nog altijd mijn interesse. Zo vind ik het leuk om na te gaan of de restauratie van een 17e-eeuwse gevel qua verhoudingen gelukt is. Van de keus voor muziek heb ik nooit spijt gehad en ik ben graag met mijn vak bezig. Ik krijg geen kick van urenlang studeren met als hoogste doel een werk foutloos te kunnen uitvoeren. Wel van muziek die de mogelijkheid biedt om vertellend te spelen. Soms speel ik door talrijke organisatorische taken een paar dagen niet. Ik heb nooit gemerkt dat dit nadelig is. Als je een week niet schrijft, weet je toch ook nog hoe je een pen moet vasthouden?”
2. Händel staat bij mij op nummer één.
„Dat klopt. Ik houd van muziek met een drive en van werken die ruimte bieden voor een eigen inbreng. Händel geeft de speler alle kans om te improviseren. Tijdens concerten heb ik meestal alleen de boven- en onderstem van zijn orgelconcerten op de lessenaar staan. De rest improviseer ik erbij. Ik heb ook veel waardering voor Bach en Guilmant. Guilmant is voor mij de 19e-eeuwse Händel, ook een man met een herkenbare tune. Hij stelde zich dienstbaar op door muziek te componeren die goed in elkaar zit én voor een groot publiek te begrijpen is. Ik heb vroeger in Delfshaven al zijn sonates uitgevoerd. Het afgelopen seizoen deed ik dat in de Doelen. Nu ik ouder ben, speel ik Guilmant minder snel en merk ik dat ik meer oog heb voor lijnen in de muziek.”
3. Ik ben een alleseter en houd niet van hokjesdenken.
„Dat laatste is zeker zo. Alles eten doe ik steeds minder, want ik hoef mij niet meer te bewijzen. Heerlijk is dat. Als iemand mij nu zou vragen hedendaagse muziek uit te voeren waar ik zelf weinig mee heb, dan bedank ik voor de eer. Ook aan de grote fantasieën van Reger waag ik mij niet meer, want het kost zó veel tijd om registraties uit te zoeken. Ik ben liever bezig met het bewerken van de twaalf vioolconcerten opus 3 van Vivaldi. Bach deed dit met drie van deze concerten en ik neem de andere voor mijn rekening. Dat geeft mij energie.”
4. Ik mis het spelen tijdens de eredienst.
„Af en toe. Ik heb 25 jaar lang met veel genoegen de gemeentezang in de Pelgrimvaderskerk in Rotterdam-Delfshaven begeleid. Met van die kale, tweestemmige moderne psalmbewerkingen waarmee ik in de jaren zeventig op het conservatorium in aanraking kwam, heb ik de kerkgangers nooit willen vermoeien. Zij genieten meer van Jan Zwart of muziek in 18e-eeuwse stijl. Als stadsorganist had ik vanaf 1996 drie orgels onderhanden, het Witteorgel in Delfshaven, het Flentroporgel in de Doelen en het Standaartorgel in het stadhuis. Ik vond dat eerlijk gezegd niet sociaal en besloot in 2000 om een jonge collega in Delfshaven een kans bieden. Overigens heb ik de psalmen niet vaarwel gezegd. Zo ligt er een stapel psalmbewerkingen in 18e-eeuwse stijl, die in de computer gezet moeten worden. Daarnaast ben ik van plan om een cd met mijn psalmbewerkingen op te nemen.”
5. Ik zet graag orgels in de schijnwerpers die niet zo hoog staan aangeschreven.
„Als iemand zegt dat iets moeilijk of onmogelijk is, dan zet ik er juist mijn tanden in. Bach spelen op een 19e-eeuws Witteorgel bijvoorbeeld. Toen ik in 1975 solliciteerde naar de organistenplek in Delfshaven, was ik een van de weinigen, want vrijwel iedereen vond het een waardeloos instrument. Ik genoot en ontdekte dat ik het orgel kon laten groeien. Door het in de kladden te grijpen, komt het van de wand, maar het kan ook intiem klinken. Het stadhuisorgel heeft een laatromantische klank en is heel geschikt voor transcripties. Dit instrument vraagt om creativiteit en een onbevangen houding. Hetzelfde geldt voor het Doelenorgel. Als ik daar Bach speel, gaan de 18e-eeuwse registratieprincipes vaak overboord. In tegenstelling tot bespelers van een historisch instrument moet ik met beperkte middelen iets goeds proberen neer te zetten. Gemakzucht ligt daardoor niet op de loer. Mensen waarderen mijn aanpak. De Burgerzaal in het stadhuis zit altijd stampvol en de concerten in de Doelen trekken honderden bezoekers.”
6. Het ambtenarenbestaan bevalt goed.
Lachend: „Wat versta je daaronder? Een negentotvijfmentaliteit? Die is mij vreemd en van flierefluiten is geen sprake. We stellen onze doelen en jaarlijks wordt beoordeeld of die zijn gerealiseerd. Rotterdam zocht in 1996 een stadsorganist die leven in de brouwerij brengt, onder andere door de nodige concerten te organiseren. Ik speel in die functie tijdens huwelijken, ontvangsten en diners in de Burgerzaal van het stadhuis, en krijg de ruimte om meer te doen. Inmiddels verzorg ik jaarlijks acht concerten in de Burgerzaal en acht recitals en vier lunchconcerten in de Doelen. Verder heb ik het Giudici Ensemble opgericht, waarmee ik het barokke en klassieke kamermuziekrepertoire uitvoer. Samen met beiaardier Richard de Waardt ben ik verantwoordelijk voor de beiaarden van het stadhuis, de Laurenskerk en de Pelgrimvaderskerk.”
7. In het maken van transcripties kan ik mijn muzikale ei kwijt.
„Het is genieten om zelf een beetje componist te zijn en te instrumenteren. Vergelijk het met koken. Ik volg nooit letterlijk een recept, want dan ontstaat er kortsluiting. Tijdens het koken en tijdens orgel spelen heb ik ruimte nodig. Als ik een arrangement van een orkestwerk speel, zet ik meestal de orkestpartituur voor me. Daardoor zal zo’n stuk nooit hetzelfde klinken. Die vrijheid heb ik helemaal als beiaardier. Dan moet ik soms een andere toonsoort kiezen, soms een middenstem meer nadruk geven of soms afzwakken.”
8. Met een spannende aanpak win je nieuw orgelpubliek.
„Een concert moet bezoekers een totaalbeleving bieden en mensen moeten na afloop met een fijn gevoel naar huis gaan. Zo heb ik vorig seizoen de drie orgelkoralen van Franck uitgevoerd. Na elk koraal speelde ik tien minuten lang korte werken van deze Franse componist op een drukwindharmonium, waarbij filmbeelden van Parijs uit de jaren 1880-1930 werden getoond. Zoiets valt in de smaak. Natuurlijk lees ik oude bronnen over de uitvoeringspraktijk. Uiteindelijk gaat het mij niet om de letter van de wet, maar om het kunstzinnige verstand. Zo wijk ik in de Doelen soms af van de notentekst om het orgel beter te laten klinken, bijvoorbeeld door de pedaalpartij te verdubbelen. Ik heb weleens de indruk dat organisten zo dicht op én in hun muziek zitten, dat ze het zicht op de bredere muzikale omgeving kwijtraken. Ze vergeten dan een beetje dat de gespeelde noten het hart van de luisteraar moeten raken.”
9. Het is een feest om elke week een beiaard te bespelen.
„Als beiaardier kan ik naar hartenlust arrangeren en improviseren. Mijn hart ligt vooral bij de barok en de klassieken. Ik speel graag Bach, Haydn en Mozart. Mijn collega Richard de Waardt is een kei in het populaire genre. Hij speelt elke week verzoeknummers op de beiaard van de Laurenskerk. Wekelijks krijgt hij nieuwe verzoeken.”
10. Muziekwetenschap is niet saai.
„Ik doe onderzoek naar achttiende-eeuwse transcriptiekunst. Onder andere naar werk van Händel, Walther en Vivaldi en de uitvoering daarvan. Dat is inspirerend. Ik weet nog niet in welk vat ik de onderzoeksresultaten ga gieten. Met een dissertatie bereik ik waarschijnlijk weinig mensen. Misschien komt er een muziekblog waarop ik regelmatig films van een minuut of vijf zet, waarin ik iets speel en vervolgens uitleg geef. Ik hoop dat anderen iets aan de onderzoeksresultaten hebben. Nog te vaak hoor ik organisten orkestmuziek als orgelwerken benaderen. Ze houden bijvoorbeeld voortdurend in op de eerste tel, maar dat hoor je een violist niet doen. Echt, je kunt het orgel als een swingend orkest laten klinken.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 2 juli.
Levensloop Geert Bierling
Geert Bierling (1956) studeerde de hoofdvakken orgel, piano en klavecimbel aan het Rotterdams Conservatorium en beiaard aan de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht. Van 1975 tot 2000 was hij organist van het Bätz/Witteorgel (1855) in de Oude of Pelgrimvaderskerk te Rotterdam-Delfshaven. Sinds 1990 is hij stadsbeiaardier van Rotterdam. In 1996 kreeg hij zijn aanstelling als stadsorganist in dezelfde gemeente. In die functie is hij de vaste bespeler van het Standaartorgel (1918) in de Burgerzaal van het stadhuis en van het Flentroporgel (1968) in congres- en concertgebouw de Doelen. Op deze instrumenten geeft hij jaarlijks zo’n twintig concerten. Vele jaren was hij hoofdvakdocent orgel en klavecimbel aan het Fontys Conservatorium te Tilburg. Hij doet onderzoek naar de 18e-eeuwse transcriptiekunst en de uitvoering van die werken. Bierling maakte diverse cd’s met opnamen van zijn eigen transcripties. In 2009 richtte hij het Giudici Ensemble op om het barokke en vroegklassieke kamermuziekrepertoire te kunnen uitvoeren. Als klavecinist, organist en harmoniumspeler treedt hij regelmatig op als solist en in ensembleverband met musici van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het New Trombone Collective en het Giudici Ensemble. Daarnaast is hij actief als begeleider op orgel en harmonium van klassieke stomme films.