Geen antisemitisme in Nieuwe Testament
Antisemitisme, haat tegen Joden en de staat Israël, is een van de problemen van onze tijd. Als het goed is staan wij als christenen zij aan zij met Joden en alle fatsoenlijke mensen om het te bestrijden. Maar kunnen wij dat wel met een goed geweten doen? Af en toe hoor je het verwijt dat het Nieuwe Testament al antisemitische teksten bevat.
JA
De kerk heeft zich in verleden en heden vaak schuldig gemaakt aan Jodenhaat. Daarbij zijn ook teksten in het Nieuwe Testament gebruikt, zoals de woorden uit Mattheüs 27:25: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen.”
En het is ook waar dat het Nieuwe Testament soms kritisch is over Joden; niet alles wat Joden doen, wordt goedgekeurd. Daarbij worden af en toe scherpe bewoordingen gebruikt, waarbij wij ons ongemakkelijk voelen. Paulus is in 1 Thessalonicenzen 2:15-16 ongemeen scherp over Joden die de Heere Jezus afwijzen.
De moeilijkste van deze teksten bestaat nota bene uit woorden van de Heere Jezus Zelf, in Johannes 8:43-44. Hij zegt daar tegen Joden: „Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u Mijn woord niet kunt horen. U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid.”
NEE
In de eerste plaats is het goed om ons te realiseren dat ook het Oude Testament heel kritisch kan zijn op het Joodse volk. Zie bijvoorbeeld Jesaja 1:2-4 en Hosea 1:2; 2:2; 4:10-19; 11:2; woorden gesproken door de Heere God via Zijn profeten. Hier spreekt God via Joden tot andere Joden; dit kan daarom per definitie geen antisemitisme zijn, hoe scherp de toon ook is.
Ten tweede moeten we onderscheid maken tussen kritiek op wat Joden doen en afkeer van het Joodse volk. Kritiek mag, want geen enkele mens of bevolkingsgroep is boven kritiek verheven. Wel moeten we voorzichtig zijn met kritiek op een groep, want zulke kritiek is vaak gebaseerd op stereotypen die geen recht doen aan de realiteit. Afkeer of haat tegen een groep mensen mag zeker niet. Dat gaat in tegen het gebod van de naastenliefde.
Ten derde komt de kritiek van Gods profeten op het gedrag van Zijn volk in het Oude Testament op ons hard over, maar deze sluit aan bij de directe manier van spreken in de Bijbel. We vinden een dergelijke harde toon ook in buiten-Bijbelse Joodse boeken. Ook Johannes de Doper (bijvoorbeeld in Matth. 3:7) en Jezus (Matth. 16:23; 23:33) spreken op zo’n toon. Het mag vreemd lijken, maar zulke harde woorden vloeien voort uit een sterke onderlinge verbondenheid en het verlangen dat de ander de spreker echt zal horen; het schokeffect is bedoeld om tot bezinning te brengen.
In Johannes 8 zegt de Heere Jezus dat Zijn Joodse tegenstanders in Jeruzalem de duivel als vader hebben. Deze woorden moeten niet worden opgevat als een feitelijke beschrijving van Zijn tegenstanders, maar als een morele aanduiding, als de scherpst mogelijke afwijzing van hun verkeerde gedrag. In hun verzet tegen Jezus gedragen zij zich als tegenstanders van Gods werk.
In 1 Thessalonicenzen 2:14-16 beklaagt Paulus zich erover dat Joden die niet in Jezus geloven zijn bediening belemmeren. Hij herinnert eraan hoe Joden die God ongehoorzaam waren in het verleden Gods profeten hebben gedood en vergelijkt dit met de manier waarop hijzelf nu wordt vervolgd.
We moeten hierbij in de eerste plaats weer bedenken dat Paulus zelf Jood was, en trots op zijn afkomst (bijvoorbeeld in Fil. 3:4-5); hij schrijft nergens tegen de Joden in het algemeen maar benadrukt vaak Gods liefde voor en trouw aan hen (Rom. 9-11). In dat verband schrijft de apostel ook: „Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn familieleden wat het vlees betreft” (Rom. 9:3).
In de tweede plaats spreekt Paulus hier over de „medeburgers” van de Thessalonicenzen (1 Thess. 2:14), dus niet over de Joden als aparte bevolkingsgroep; tot zijn tegenstanders in Thessalonica behoorden zowel Joden als heidenen. Deze mensen vergelijkt hij in vers 15 met de Joden uit de tijd van het oude verbond, die Gods heilsplan vaak tegenwerkten. Net als de Heere Jezus (Matth. 24:15-18) voorzegt hij de ondergang van Jeruzalem als een oordeel over het ongeloof van de Joden. Let wel, het gaat hier om een oordeel dat God op Zijn tijd voltrekt. Nergens worden christenen opgeroepen tot haat of wraak. Paulus spreekt als een oudtestamentische profeet, zelf Jood, tegen een verharde groep volksgenoten.
DUS
Hoewel er stevige taal wordt gebruikt, bevat het Nieuwe Testament geen antisemitische uitlatingen. Het getuigt juist van Gods liefde voor en trouw aan Zijn oude volk. Dit betekent dat ook wij ons niet schuldig mogen maken aan antisemitische uitingen of anti-Joodse gedragingen, maar die juist actief moeten bestrijden.