Boekestein: Ga eindeloos gesprek aan met andersdenkenden
Bijna ieder modern mens heeft er de mond van vol. En in een tijd waarin een groeiende stroom vreemdelingen op ons afkomt en moslimterreur elke dag dreigt, hebben we het meer dan ooit nodig: tolerantie. Of... zijn we in Nederland juist té tolerant? Twee stellingen en twee visies.
Ons land heeft er altijd om bekendgestaan. Sinds Desiderius Erasmus en Dirck Volkertsz. Coornhert geldt Nederland als een vrijplaats voor uiteenlopende opvattingen en levensovertuigingen, een land waar niet alleen Voetius, maar ook Spinoza en Descartes hun boeken konden laten drukken. Een land bovendien waar vluchtelingen –of het nu sefardische Joden, Franse hugenoten of, tijdens de Eerste Wereldoorlog, rooms-katholieke Belgen waren– een warm onthaal vonden. Want Hollanders waren verdraagzaam.
Nader historisch onderzoek leert, zoals altijd bij kritische geschiedvorsing, dat op dit ideaalbeeld best wat valt af te dingen. Maar dat terzijde. Wat anno 2016 vooral opvalt, is dat ons zelfbeeld een tolerante natie te zijn, verre van massief is. Jawel, volgens een onderzoek uit 2006 is 25 procent van de Nederlanders trots op de nationale verdraagzaamheid. Tegelijk echter bleek maar liefst 53 procent zich over ons gebrék aan tolerantie te schamen.
Lastig begrip
Dat we zo verschillend tegen onze eigen verdraagzaamheid aankijken, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat tolerantie een lastig en complex begrip is. In de Trouwbijlage Letter & Geest onderscheidde de Utrechtse historicus James Kennedy vorige week zaterdag ten minste twee gangbare posities in het tolerantiedebat. De eerste is nauw verwant aan die van Lord Chesterfield (1694-1773). „Men moet onverdraagzaam zijn tegen de onverdraagzaamheid”, poneerde de Britste staatsman en schrijver. Doorgeredeneerd betekent dat, aldus Kennedy, dat er in deze visie „een waardestelsel is dat iedereen moet omhelzen voordat ze verdraagzaam kunnen worden genoemd, of op verdraagzame wijze bejegend worden.”
De in de VS geboren en opgegroeide historicus spreekt díé benadering niet erg aan. Veel beter voelt hij zich thuis bij een opvatting over tolerantie die hij in het Algemeen Handelsblad, een liberale, Amsterdamse krant aan het eind van de negentiende eeuw, aantrof. Die komt erop neer dat het beter is om verdraagzaamheid niet van je tegenstanders, maar vooral van jezelf en je medestanders te verwachten.
Desgevraagd licht Kennedy zijn keuze voor die laatste positie nader toe. En geeft ook oud-VVD-Kamerlid Boekestijn (als historicus eveneens verbonden aan de Universiteit Utrecht) zíjn visie op de twee benaderingen van tolerantie.
1. Er is een waardestelsel dat iedereen moet omhelzen voordat men op verdraagzame wijze bejegend kan worden.
Kennedy: „Dat een maatschappij het best functioneert als burgers een ruime set waarden en normen met elkaar delen, geloof ik beslist. Maar dat kunnen we niet afdwingen. Ik ben huiverig voor een situatie waarin een meerderheid, of de staat, gaat bepalen wat minderheden moeten geloven of vinden.
Let wel, de overheid moet stáán voor de rechtsstaat en voor grondwettelijke vrijheden. Als radicale moslims, of welke groepen dan ook, daar een loopje mee nemen, moet zij strafrechtelijk optreden. Dat is de grens die wij stellen richting intoleranten. Zij mogen de vrijheden van anderen niet aantasten en moeten onze wetten gehoorzamen. In onze wet ligt een moraal verankerd. Díé moeten wij handhaven.
Maar een overheid kan het niet verbieden als mensen de opvatting huldigen dat in Nederland de sharia ingevoerd moet worden. Voor mij, en voor vele anderen, is zo’n visie natuurlijk niet te pruimen. De goede reactie is om met die mensen in discussie te gaan. De verkeerde is dat we ons te snel laten verleiden tot repressief optreden.
Of ik in de radicale islam dan geen gevaar zie? Ja, er zitten intolerante kanten aan de islam. Maar hoe een religie is, hangt voor een belangrijk deel af van wat de volgers ervan maken en hoe zij hun eigen godsdienst interpreteren. Er zijn miljoenen vreedzame moslims. Wij mogen niet gaan zeggen: Dít, dat radicale en agressieve, is dé essentie van de islam. Dan komen we op het gevaarlijke terrein van de godsdienstkritiek. Daar moeten we niet willen zijn. Want voor je het weet, wordt dit ook op christenen toegepast. Dan gaat men een kleine, militante of zeer orthodoxe groep als dé vertegenwoordiger van het christendom zien. Dat is niet terecht, en niet aangenaam.
In veel opzichten is Nederland nog altijd een tolerant land. Wat hier wel een probleem is geworden, is dat steeds minder mensen nog enige affiniteit hebben met geloof. Geloven valt voor veel moderne mensen volstrekt buiten hun gedachtekader. Zodoende wordt bij seculieren eigenlijk een extra groot beroep gedaan op hun vermogen tot verdraagzaamheid.”
Boekestijn: „Je mág niet van de ander eisen dat hij hetzelfde denkt als jij. Dat zou van onze gewetensvrijheid een farce maken. In Nederland mag je alles denken, en dus ook onverdraagzame gedachten hebben. Mits je maar niet oproept tot haat of geweld. Als mensen de wet overtreden, moeten we daar strafrechtelijk tegen optreden.
We moeten verschillen tussen mensen accepteren en erkennen dat er andere opvattingen zijn dan de onze. Verbied je die, of leg je gelovigen een seculiere ideologie op, dan zullen ze ondergronds gaan.
We zullen met andersdenkenden het debat moeten aangaan. Ik vraag me overigens af of we dat wel genoeg doen.
Hoewel niet iedere burger hetzelfde waardestelsel hoeft te omhelzen, vind ik wel dat iedere politieke partij de democratie moet onderschrijven. Die is voor mij heilig. De rechtsstaat is voor mij ononderhandelbaar. In ons staatsbestel mogen geen partijen worden toegelaten die er op uit zijn om de democratie af te schaffen.
Ik heb geen probleem met de partij DENK van Kuzu en Öztürk. Die accepteert de parlementaire democratie. Met haar gedachtegoed ben ik het zeer oneens, maar haar ideeën moet en wil ik verdragen.
Verder vind ik het ongelooflijk belangrijk dat de rechten van minderheden –christenen én moslims– worden beschermd tegen de tirannie van de meerderheid. Ik zie dat die tirannie groeit. De opvatting van D66 dat alle christelijke elementen uit wet- en regelgeving moeten worden verwijderd, is daar een voorbeeld van. Ik vind dat onwenselijk. Onbegrijpelijk vond ik het verder dat mijn eigen partij, de VVD, in de Tweede Kamer voor afschaffing van de rituele slacht was. Die is zó belangrijk voor Joden.
We moeten zeker niet de sharia invoeren als een meerderheid dat wil. Belangrijke minderheden zullen dat dan namelijk níét willen.”
2. Het is beter om verdraagzaamheid niet van je tegenstanders, maar van jezelf en je medestanders te verwachten.
Kennedy: „Ik denk dat dit een goede, diep in het christendom gewortelde gedachte is: verdraag, volgens de wet van de liefde, de ander. „Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen”, zei Jezus. Je kunt anderen niet vragen verdraagzaam te zijn als je het zelf niet bent. In dat laatste geval ben je hypocriet. De liberalen in de 19e eeuw vonden zichzelf heel verdraagzaam, maar hielden orthodoxe protestanten en rooms-katholieken toch op veilige afstand. Dat was dubbelhartig.
Natuurlijk was ook ik geschokt toen ik hoorde van een groep leerlingen die begon te juichen toen zij van de aanslagen in Brussel hoorden. Zo’n reactie is zeer onaangenaam, onsmakelijk ook. Maar laten we in zo’n geval eerst onderzoeken waar die reactie vandaan komt. Begrijpen we haar goed? Hoe diep gaat ze? Is ze misschien vooral als provocatie bedoeld? En laten we vervolgens deze jongeren confronteren met hun eigen uitspraken. Beseffen jullie wat je zegt, wat de strekking hiervan is? En dat alles in het besef dat het kwaad ten diepste ook in onszelf schuilt. „Wij moeten de wereld verduren”, zei Augustinus.
Een deel van de vluchtelingen die in Nederland terechtkomen, kent het begrip verdraagzaamheid eigenlijk niet. Wij zullen die tolerantie dus moeten voorleven, voor hen model moeten staan. En moeten waken voor een houding van: ik ben verdraagzaam jegens jou, mits jij precies hetzelfde denkt als ik. Dat type verdraagzaamheid houdt ten diepste niet veel in. Bij die grondhouding verwordt verdraagzaamheid tot een ideologie.”
Boekestijn: „Ik vrees dat we niet ver af zijn van rellen, of zelfs burgeroorlog. Er zijn zo veel boze witte mannen en boze donkere mannen. Zie bijvoorbeeld wat er op Twitter wordt gespuid rondom de aanhouding van columniste Ebru Umar in Turkije. Dat kan zich vertalen in fysiek geweld.
Daarom roep ik iedereen op tot kalmte, zelfbeheersing en wederzijds begrip. Ook de mensen uit SGP-kring die zich fel uitlaten over de islam.
Anderen discrimineren of beledigen, produceert kwaad. Dat kan ertoe leiden dat Turken zich keren tot Erdogan in plaats van tot onze koning.
Als we problemen willen oplossen, moeten we de ander niet verketteren, maar ons verdiepen in zijn beweegredenen. We moeten eindeloos proberen het gesprek aan te gaan.
Ja, ook met moslimjongeren die achter de aanslagen in Parijs en Brussel staan. Zou daar bij al die kinderen werkelijk een diepe theologische gedachte achter zitten? Ik denk dat de meesten van hen het –net als alle pubers– gewoon leuk vinden om te provoceren.
Met de oecumenische bijeenkomsten in Amsterdam tussen Joden, christenen en moslims moeten we vooral doorgaan. Dat werkt.
De regenten in die stad riepen vroeger al op tot matiging. Terecht, want ideologische scherpslijperij, al hebben mensen daar het recht toe, kan tot oorlog leiden.
Natuurlijk vind ik bepaalde aspecten van de islam moeilijk. Bijvoorbeeld dat moslims niet van hun geloof mogen afvallen. We kennen in ons land godsdienstvrijheid: we moeten mensen dus ruimte bieden hun geloof te belijden. Maar zij mogen dus ook een ander geloof kiezen of ongelovig worden.
We moeten mededogen hebben met mensen die anders zijn dan wij en jegens iedereen wellevend zijn. Maar zonder naïef te worden. Want tegen het kwaad van IS moeten we onszelf wel beschermen.”