Politiek

Wilders zette café en land bewust op zijn kop

Wekenlang zullen we er niets over horen. Dan malen de ambtelijke en juridische molens in stilte door. Soms echter zal Nederland de komende maanden moe worden van alle opvlammende publiciteit over het Wildersproces. Maar wat gebeurde er nu eigenlijk precíés op die gedenkwaardige verkiezingsavond, 19 maart 2014?

Jakko Gunst en Addy de Jong
9 April 2016 19:58Gewijzigd op 16 November 2020 02:46
Wilders. beeld ANP, Remko de Waal
Wilders. beeld ANP, Remko de Waal

Talloze vragen roept het incident van twee jaar geleden op. Hoe strafbaar is het dat PVV-leider Wilders op de avond na de gemeenteraadsverkiezingen zijn gehoor vroeg of zij in Nederland meer of minder Marokkanen wilden? Wat beoogde de politicus met deze act? Was zijn provocatie van twee jaar terug nu echt zo veel erger dan de in 2009 gelanceerde term ”kopvoddentaks”? Enzovoort.

Over één ding kan echter geen twijfel bestaan: het was pure opzet en géén ongelukje.

Zijn uitspraak van een week daarvoor was dat wel. Toen Wilders, campagnevoerend op een markt in Loosduinen, door NOS-verslaggevers werd aangeschoten, floepten de woorden er zomaar uit. „Voor die mensen doen wij het”, zei de PVV-leider op 12 maart 2014. „Voor mensen die stemmen voor een veiliger, socialer stad, een stad met minder lasten en als het even kan ook wat minder Marokkanen.”

Eh… minder Marokkanen? PVV’ers die destijds dicht in de buurt van de leider verkeerden, onthulden later dat Wilders twijfelde of hij dát nu wel had moeten zeggen. „Had ik dit wel moeten doen?” vroeg hij kort daarna aan een klein clubje intimi.

Goed voorbereid

Maar op die bewuste avond van 19 maart, toen de stembussen voor de gemeenteraadsverkiezingen net gesloten waren, ging het anders. Heel anders. Dat blijkt duidelijk uit wat „getuigen uit PVV-kring” aan het OM vertelden over de gang van zaken op de verkiezingsdag.

Rond halftien ’s avonds stapte Wilders het aan het Haagse Plein gelegen café De Tijd binnen. Hij deed dat onder luid applaus van het publiek en begeleid door de soundtrack van Rocky III; een Amerikaanse speelfilm over een succesvolle amateurbokser die wereldkampioen wordt. Toen hij even later aan zijn publiek vroeg of zij meer of minder Marokkanen wilden, was dat uitermate goed voorbereid en in scène gezet.

Tot tweemaal toe was die avond een medewerker van de PVV-Kamerfractie het zaaltje rondgelopen om de her en der verspreid staande groepjes aanwezigen toe te voegen: „Let op, hè? Straks komt Wilders en hij gaat jullie drie vragen stellen: willen jullie minder Europa, willen jullie minder PvdA, en willen jullie minder Marokkanen? En dan antwoorden jullie steeds: minder, minder, minder. Begrepen?”

Het publiek begreep het maar al te goed. Tot zeventien keer toe, aldus het OM, scandeerde het de voorgeschreven woorden. De oude retorische truc om een betoog via enkele vragen op te bouwen naar een climax werkte subliem.

Op zijn kop

De rest is geschiedenis. Wat Wilders hoopte, gebeurde. Nederland stond op zijn kop. Politieke tegenstanders reageerden met afschuw. Ruim 6400 personen en instanties deden aangifte, zowel autochtonen als allochtonen, zowel jong als oud, zowel man als vrouw. Kranten schreven er hun kolommen over vol.

Maar wat de PVV-leider waarschijnlijk níét wilde, gebeurde óók. Twee PVV-Kamerleden, Van Vliet en Van Klaveren, verlieten de fractie. Diverse Staten- en raadsleden gaven hun portie aan Fikkie. Opeens zat de PVV weer midden in de zo gevreesde ”LPF-achtige toestanden”.

Bovendien ging het OM daadwerkelijk tot vervolging over, en met veel meer overtuiging dan bij de eerste Wilderszaak in 2010. Doorslaggevend was niet de intensiteit van de ophef, maar „de aard van de gewraakte uitlatingen”, stelde justitie. Deze raken, zeggen juristen, rechtstreeks aan het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR). Dit verdrag werd op 21 december 1965 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en op 10 december 1971 door Nederland geratificeerd.

Mede omdat de naleving van het verdrag in het geding is, gaat de strafzaak tegen Wilders de internationale rechtsgemeenschap niet ongemerkt voorbij. „Het buitenland verwacht van Nederland dat internationale verdragen over uitbanning van rassendiscriminatie daadwerkelijk worden gehandhaafd”, stelde hoogleraar internationaal strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam Göran Sluiter in 2014 in NRC Handelsblad.

Om er zeker van te zijn dat de tenlastelegging de toets der kritiek kan doorstaan, breidde justitie deze recent nog uit. De aanklacht, belediging en aanzetting tot haat op grond van ras, wordt Wilders in vier varianten ten laste gelegd. Justitie verdenkt hem van het plegen, medeplegen, doen medeplegen en uitlokken daarvan.

Context

Volgens Wilders snijdt geen van de vier beschuldigen hout. Hij beroept zich daarbij op tal van argumenten, zoals de context waarbinnen hij zijn uitspraken deed. „Ik doelde op criminele Marokkanen.” En: „Iedereen weet dat ik me altijd beweeg binnen de kaders van de rechtsstaat.” Maar één argument kan en zal de PVV-leider niet gebruiken: dat het die bewuste avond om een slip of the tongue ging. Want exact het omgekeerde was het geval. Wilders wist drommels goed wat hij deed. En nam bewust een risico.


Wat mág een politieke beweging? Dát is de vraag

Criminele Marokkaantjes weer terug in het gareel krijgen? Als Kamerlid van de PvdA wist Hans Spekman wel hoe dat moet. „De Marokkanen die niet willen deugen moet je vernederen, voor de ogen van hun eigen mensen. Dat is het enige dat werkt”, zei hij in 2008 in Vrij Nederland.

Ook zijn partijgenoot Samsom, inmiddels PvdA-partijleider, liet zich in 2011 niet positief over Marokkanen uit. „Deze jongens hebben een etnisch monopolie gekregen op straatoverlast”, zei hij in NRC Handelsblad toen het ging over zijn ervaringen als straatcoach in Amsterdam-West.

Duidelijke taal? Zeker, zegt Marloes van Noorloos, universitair docent straf(proces)recht aan Tilburg University, „maar ook behoorlijk veralgemeniserend en daardoor neigend naar discriminatie.” Klaas Rozemond, universitair hoofddocent straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam: „Wat Samsom zei, ging richting racisme. Het was kwalijk en op de grens.”

Gewaagd of niet; reden om de twee 
PvdA’ers te vervolgen, was er volgens justitie niet. PVV-leider Wilders belandde in 2010 echter voor de rechter. „Er is een strijd gaande en we moeten ons verdedigen”, luidde een van zijn door justitie gewraakte uitlatingen in dagblad De Pers. 
Na een turbulente rechtsgang ging hij 
vrijuit, maar vanwege zijn Marokkanen-
uitlatingen uit 2014 loopt er momenteel een nieuw proces tegen de PVV-voorman.

Spekman en Samsom niet, Wilders toen wel en nu weer; wie volgt het nog? „Spekman en Samsom lieten zich niet uit over álle Marokkanen; alleen over Marokkaanse jongens die overlast veroorzaakten”, motiveerde het OM het sepotbesluit. „Hun uitspraken gingen over gedrag, niet over een hele bevolkingsgroep of een ras.”

En Wilders? Tja, hij bespotte of kwetste met de meeste van zijn uitspraken waarvoor hij in 2010 terechtstond geen gelovigen, in dit geval moslims. Hij nam vooral hun godsdienst, de islam, onder vuur en dat mag: religiekritiek is toegestaan. Zijn interview met De Pers was op het randje. Door de krachtversterkende term strijd te gebruiken, zette hij volgens de rechtbank in beginsel aan tot haat. Tegelijkertijd gaf hij er in de eerste plaats blijk van draagvlak te willen creëren voor een aantal krasse anti-immigratiemaatregelen en dat scheelde volgens het vonnis dan weer aanzienlijk. Binnen die context was ook zijn uitspraak toelaatbaar en eveneens toegestaan.

Om naar de rechter te gaan voor „Willen jullie minder Marokkanen? Dan gaan we dat regelen” moet justitie dus wel heel goede argumenten hebben. Maar welke dan? Is wat Spekman, Samsom en Wilders zeiden niet één pot nat?

„De nieuwe Wilderszaak gaat om meer dan alleen de vraag wat een politicus wel of niet mag zeggen”, reageert Rozemond. „Wat mag hij doen? Dat is waar het vooral om draait.” Wilders organiseerde bewust een menigte die racistische leuzen scandeerde, stelt Rozemond. „Dat is dus wat politieke groeperingen mogen, als hij vrijuit gaat. Met hun aanhangers overal in den lande bijeenkomsten beleggen waar dergelijke taal vrijelijk kan worden geuit. Dat wordt door velen beslist als bedreigend gezien.”

Los van het organisatorische element heeft justitie reden te over om Wilders’ uitspraken nog eens goed onder de loep te nemen, betoogt Rozemond. „Eerst had hij het over de islam, toen over moslims en nu over Marokkanen. Zijn uitspraken over Marokkanen gaan juridisch gezien over een ras. Zijn vervolging is daardoor een vorm van racismebestrijding; iets waarvoor hij in het eerste vonnis al gewaarschuwd is. Hier was geen sprake meer van een publiek debat over het PVV-verkiezingsprogramma. Wilders dreigt af te glijden naar een racistisch betoog, het is goed dat een rechter aangeeft hoe ver hij daarin mag gaan.”

Ook Van Noorloos ziet het belang van de nieuwe Wilderszaak: de rechter kan deze gebruiken om duidelijk te maken wanneer een politicus zich schuldig maakt aan haatzaaien. „Het hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, stelde in een arrest in 2002 haatzaaien gelijk aan het zorgen voor een intrinsiek conflictueuze tweedeling. Dat doe je algauw. Uit het eerste Wildersvonnis zou je echter kunnen afleiden dat alles wat kan doorgaan voor een politiek voorstel door de beugel kan, zeker als het wordt gedaan in een publiek debat. Het valt dus te hopen dat deze zaak meer duidelijkheid biedt.”

En de keus om Spekman en Samsom te laten lopen en Wilders voor de rechter brengen; is die nu wel of niet verdedigbaar? Rozemond: „Wel. Anders dan Wilders organiseerden zij geen menigte om racistische leuzen te laten scanderen. Ik hoop dat de officier straks goed duidelijk zal maken dat het hem daar vooral om gaat.” Van Noorloos: „Als uitlatingen zoals die van Spekman en Samsom in de toekomst opnieuw worden geseponeerd mag de motivatie van mij wel iets grondiger. Alleen maar zeggen: dit ging over gedrag, dat over godsdient en dat over ras is wel erg summier.”


Arrest brengt veroordeling dichterbij

Een vorige week door de Hoge Raad gewezen arrest verhoogt de kans op een veroordeling van Wilders aanzienlijk. Het hoogste rechtscollege oordeelde dat voorman Constant Kusters van de Nederlandse Volksunie (NVU) en twee leden van de beweging terecht zijn veroordeeld voor hun aandeel in een betoging in mei 2011 in Enschede. De twee leden riepen: „Ali B. en Mustapha, ga toch terug naar Ankara.” Volgens de Hoge Raad is dat een strafbare, racistische leus. Het verweer dat de leus niet ziet op een ras, maar slechts op een nationaliteit wordt daarmee terzijde gelegd.

Kusters scandeerde niet, maar gaf leiding aan de door hem georganiseerde demonstratie. Zijn rol lijkt daarmee sterk op die van Wilders in het Haagse café De Tijd op de bewuste uitslagenavond in 2014. In dat licht is het van belang dat Kusters volgens de Hoge Raad terecht werd veroordeeld voor het medeplegen van het beledigen en aanzetten tot haat op grond van ras.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer