Bestuurder, maar geen dossiervreter
Hij had als „katholieke jongen” geregeld contact met het reformatorische Hoornbeeck College. „Wat ik van refo’s vind? Ze hebben ten onrechte een beetje een minderwaardigheidsgevoel.” Jan van Zijl (63) nam deze week afscheid van de MBO Raad. „Ik ben van het onderwijs gaan houden.”
Het gesprek begint een paar minuten eerder dan afgesproken. Van Zijl is bijdehand genoeg om het zelf op te merken. „Ik ben nooit te laat”, zegt hij met stemverheffing. „Wie een ander laat wachten, is een dief. Hij steelt tijd.”
Die katholieke jongen in u, daar kan geen misverstand over bestaan met Joannes, Petrus, Cornelis, Maria als voornamen.
Op schoolmeesterstoon: „Joannes, hè? Niet Johannes met een h. Dat is de apostel. Joannes is de doper.”
Voelt u zich verwant met hem? Of met Petrus?
„Ik ga me niet mooier voordoen dan ik ben. Mijn geschiedenis ligt in de kerk, maar ik ben niet meer fanatiek gelovig. Wel ga ik nog steeds graag naar de Matthäus Passion. Die heb ik als kind tientallen keren gezongen; in het jongenskoor van de Amsterdamse Vredesscholen. Met Anton van der Horst en Piet van Egmond als dirigent. In het Concertgebouw, in Naarden, in Parijs. Indrukwekkend. Ik heb er een diepe liefde voor de Matthäus aan overgehouden. Door mijn opvoeding ben ik katholiek voor het leven. Maar ik kan er geen uur over praten. Ik zou goed moeten nadenken wat het voor mij precies inhoudt.”
U vertrekt als bestuurder van een onderwijsorganisatie. Ooit had u een tuinbouwbedrijf. Dat is heel wat anders.
„Ik ben een kind van de jaren zestig. Het grote doel in die tijd was: de wereld verbeteren. Daarom ging ik sociologie voor niet-westerse volken studeren aan de VU in Amsterdam. Totdat ik me realiseerde: ze zitten in Afrika op van alles en nog wat te wachten, maar niet op 200 afgestudeerde westerse sociologen. Daarom ging ik naar de landbouwhogeschool in Den Bosch. Daarna begon ik, samen met een vriend, een tuinbouwbedrijf in Frankrijk. Anderen maakten een wereldreis, wij deden dit.”
U was beleidsmedewerker bij het Europees Parlement, Tweede Kamerlid voor de PvdA, voorzitter bij de Raad voor Werk en Inkomen en van de MBO Raad. Critici zeggen: Van Zijl is in veel dingen goed, maar nergens een ster in.
Schertsend: „Die uitspraak wil ik nóóit meer horen.” Serieus: „Ik heb niet de intellectuele bagage van een Wouter Bos, maar was in de Kamer een goede woordvoerder.”
Herkent u zich niet een beetje in de typering?
„Ik ga als bestuurder voor de inhoud, maar ben geen dossiervreter. Bij het ABP zal ik niet de man worden die tot achter de komma weet wat het beste beleggingsbeleid is. Ik heb een brede belangstelling. Toch zou ik niet overal bestuurder willen zijn. De voormalige baas van de marechaussee gaat de Belastingdienst leiden. Hij zal het kunnen, maar ik vind dit soort benoemingen niet zo voor de hand liggen.”
U ging zelf over van de Raad voor Werk en Inkomen naar de MBO Raad. Dat is toch net zoiets?
„Dat was wél een logische stap. Het mbo is de onderwijssector bij uitstek die aanschurkt tegen de arbeidsmarkt. Ik ben in deze functie van het onderwijs gaan houden. Maar ik moest er ook erg aan wennen.”
Waarom?
„Vanwege de vele afkortingen. Vreselijk. En de moppercultuur. Er wordt veel geklaagd in onderwijsland. Over de werkdruk bijvoorbeeld. Of die echt zo hoog is, is niet de vraag. Het gaat om de beleving. Als mensen werkdruk beléven, dan heb je een probleem.”
Nog even terug naar uw tijd in de Tweede Kamer. U werkte mee aan de val van minister Braks.
„Daar heb ik een dubbel gevoel aan overgehouden. Via relaties in de visserijsector kreeg ik te horen dat er werd gefraudeerd in Urk en in Zeeland, ondanks berichten in de Kamer dat de fraude bedwongen zou zijn. Op mijn initiatief kwam er een onderzoek. Het bleek te kloppen: er werd nog steeds gefraudeerd. De PvdA bereidde een motie van wantrouwen tegen de minister voor, maar hoefde die niet in te dienen. Braks hield de eer aan zichzelf; hij stapte op. Ik was zeer op hem gesteld. Hij heeft mij aangenomen als beleidsmedewerker. Ik schreef zijn speeches. Na zijn aftreden hebben we nog vaak contact gehad. Hij was naar mij toe absoluut niet rancuneus.”
U dong ooit mee naar de burgemeesterspost in Utrecht.
Lachend: „Niet allemaal geheimen vertellen. Ik werd ervoor benaderd door Bram Peper, minister van Binnenlandse Zaken. Hij zei: Jij moet opgaan. Annie Brouwer, burgemeester van Amersfoort, werd het. Ik heb daarna nog één keer gesolliciteerd als burgemeester, maar dacht toen: Moet ik dit eigenlijk willen? Ik ben meer van de inhoud, minder van het decorum. En ja, Utrecht: misschien wel een beetje hovaardig om direct naar zo’n grote stad te solliciteren.” Verontschuldigend: „Maar Peper had vertrouwen in mij. Dat streelde natuurlijk mijn ego.”
Het mbo is de interessantste onderwijssector, zegt u. Waarom?
„Het mbo, dat is het leven zelf. Het gaat om de mensen in de straat: de bakker, de loodgieter, de boekhouder. Maar je moet mbo’ers niet neerzetten als de gouden handjes. Dan doe je hen tekort. Het zijn denkende doeners.” Van Zijl wijst om zich heen: „In dit kantoorpand houden twee ict’ers honderd computers draaiend. Het zijn mbo’ers. Ze moeten een goed stel hersens hebben.”
Het mbo met z’n vier verschillende opleidingsniveaus is te breed, zeggen sommigen.
„Klopt. Niveau 4 sluit aan op het hbo, niveau 1 is de basis. Daar ben je bezig om jongeren op een basaal niveau aan werk te helpen. Echte mbo’ers zijn studenten op niveau 3 en 4. Iedereen heeft een beeld bij de havo en het vwo. Maar nu dit: een leerling volgt de kb-leerweg in het vmbo en stroomt straks door naar een bbl-opleiding op niveau 2 in het mbo. Nog geen twintig Kamerleden die zoiets begrijpen. Dat maakt mij boos. En ook dat er al zo vroeg wordt geselecteerd in het onderwijs. Ik pleit niet voor de ouderwetse middenschool, maar houd kinderen alsjeblieft langer bij elkaar in een soort brugklas, voordat ze moeten kiezen. Er is verder geen land in Europa waar kinderen vanaf hun twaalfde in groepen worden gezet en daar de rest van hun schoolloopbaan in blijven hangen.”
In de jaren negentig moesten alle mbo-scholen fuseren tot roc’s: regionale opleidingencentra. Achteraf wordt gezegd: die roc’s zijn veel te groot .
„De vorming van roc’s is een geslaagde operatie geweest. Voor die tijd kenden we vele honderden instituten, vaak van slechte kwaliteit, financieel ongezond, en als gescheiden werelden langs elkaar heen levend. Ze zitten nu allemaal bij elkaar onder één dak. Dat is winst. Het goed functioneren van een school heeft niet in de eerste plaats te maken met de omvang, maar met de omgeving. Scholen in grote stadswijken met veel allochtone jongeren hebben een andere dynamiek dan scholen in de Achterhoek. Over het mbo ben ik positief. De relatie met het bedrijfsleven is sterk verbeterd, het aantal voortijdige schoolverlaters is gedaald van 75.000 naar 22.000, en de inspectie stelt elk jaar vast dat er minder zwakke opleidingen in het mbo zijn.”
Toch heeft het mbo een matig imago.
„Daar kan ik wakker van liggen. Wat is de werkelijkheid? Verreweg de meeste mbo’ers gaan elke dag naar school, halen een diploma en krijgen een baan. Het imago van het mbo is slechter dan de scholen verdienen.”
Ook het competentiegericht leren, de nieuwe didactiek in het mbo, ligt onder vuur.
„Het is een voortreffelijk idee, maar verkeerd ingevoerd. De arbeidsmarkt van de toekomst wordt om talloze redenen dynamischer. Mensen veranderen vaker van baan, worden zzp’er, raken tijdelijk werkloos, maken een nieuwe start. Daarom moet je niet alleen een vak leren, maar ook verstand hebben van ict, niet bang zijn voor veranderingen en leren samenwerken. Met een sjiek woord: werknemersvaardigheden. Daar gaat competentiegericht leren over. Maar we moeten jongeren meer tijd gunnen om te leren en niet alles in verkorte opleidingen persen. Competentiegericht leren heeft z’n uitwerking gekregen in grote open leercentra, waar leerlingen de hele dag zitten te gamen in plaats van met hun studie bezig zijn. Dát moeten we aanpakken.”
Het Hoornbeeck College kon als landelijk opererende, reformatorische school in de jaren negentig ontsnappen aan het regionaal fusiegeweld dankzij een motie van de PvdA in de Tweede Kamer.
„Is het echt? Grappig. Dat wist ik niet. Maar ik ben het er uit de grond van mijn hart mee eens. Dat het Hoornbeeck het zo goed doet, heeft onder andere met de homogene achterban te maken. De studenten komen uit een milieu waar niet de hele dag rebellie heerst.”
Als bestuurder van de MBO Raad had u geregeld contact met het Hoornbeeck. Hoe beviel u dat?
„Toen de vorige bestuurder van het Hoornbeeck, Maarten van Leeuwen, afscheid nam, was ik erbij. Ik heb uit volle borst psalmen op hele noten meegezongen. Fascinerend. Ik mocht Maarten toespreken. Een hele eer. Als katholieke jongen heb ik gezegd: Als ik uw achterban bekijk, dan denk ik: Onze-Lieve-Heer heeft rare kostgangers. Achteraf hoorde ik dat deze uitspraak geen enkel probleem was. Een van de huidige bestuurders, Dick van Meeuwen, stuurde mij een epistel ter gelegenheid van mijn afscheid. Het ontroerde mij zeer.”
Wat vindt u van reformatorische christenen?
„Ze hebben ten onrechte een beetje een minderwaardigheidsgevoel. Alsof de hele wereld tegen hen is. Ze hunkeren naar erkenning, waardering. Maar mensen die serieus hun plek in de samenleving proberen in te nemen, verdienen gewoon respect. Mijn leven is niet geïnspireerd door de Bijbel; wel door het humanisme. Ik heb geen moeite met homoseksualiteit, maar begrijp dat zoiets op het Hoornbeeck een ingewikkeld vraagstuk is.”
Uw advies aan refo’s?
„Wees iets minder onzeker. Refo’s koesteren waarden en normen die vroeger breed werden gedeeld. Daar hoeven ze zich niet voor te schamen, ook al zijn orthodoxe gereformeerden nogal eens rechtlijnig in hun opvattingen. Maar ze kunnen onverwachts ook heel pragmatisch zijn. Daar heb ik een mooi voorbeeld van. Toen roc Amarantis in grote financiële problemen zat, moest de MBO Raad 10 miljoen euro bijpassen. Als bestuurder moest ik hiervoor toestemming vragen aan de afzonderlijke roc’s. De discussie liep hoog op. Op een gegeven moment stond Maarten van Leeuwen op. Hij zei: We kunnen natuurlijk ook met elkaar besluiten dat de MBO Raad ons niks heeft gevraagd, dan hoeven we er ook niks van te vinden. Ik zei: Maarten, bedankt voor deze typisch katholieke oplossing.”
Levensloop Jan van Zijl
Jan van Zijl (Amsterdam, 1952) groeit op in een rooms-katholiek gezin. Hij studeert aanvankelijk sociologie aan de VU in Amsterdam en stapt over naar de landbouwhogeschool in Den Bosch. Na zijn studie runt hij een tuinbouwbedrijf in Frankrijk. Hij bekleedt diverse functies, onder meer voor de PvdA in de Tweede Kamer, en wordt in 2008 bestuurder van de MBO Raad. Daar nam hij deze week afscheid omdat zijn termijn, maximaal acht jaar, is verstreken. Van Zijl werkt nu bij het pensioenfonds ABP. Hij is getrouwd met Ella Kalsbeek, ooit staatssecretaris van Justitie, nu voorzitter van de Landelijke Huisartsen Vereniging.