Nieuwe Testament ondermijnt de slavernij
Christenen hebben in het verleden slavernij verdedigd met een beroep op de Bijbel. Hadden ze daar geen gelijk in? Het Nieuwe Testament keurt slavernij toch goed?
JA
In het Nieuwe Testament vind je inderdaad geen directe kritiek op slavernij. Op het eerste gezicht lijkt het zelfs alsof het Nieuwe Testament slavernij goedkeurt. Voor een christen maakt het niet uit of je slaaf bent of vrij, schrijft Paulus (1 Kor. 7:21-22). De apostel roept slaven ook ertoe op om hun meesters gehoorzaam te zijn, „met vrees en beven” zelfs (Ef. 6:5; vgl. Kol. 3:22). Petrus voegt daar nog aan toe dat slaven ook moeten luisteren als hun meester hardvochtig en wreed is (1 Pet. 2:18).
En inderdaad heeft de kerk fouten gemaakt als het om de instandhouding van de slavernij ging. Te vaak stond ze aan de kant van de gevestigde orde. Slavernij werd zelfs verdedigd met een beroep op de Bijbel.
NEE
Maar er is meer te zeggen. De terughoudendheid van het Nieuwe Testament over slavernij komt in de eerste plaats doordat de eerste christenen geen wereldverbeteraars waren. Openlijk verzet tegen slavernij was ook onmogelijk voor de kleine groep volgelingen van Jezus Christus. Zij waren een kleine, marginale groep die zich richtte op de verkondiging van het goede nieuws over Jezus Christus; zij wilden vooral geen aanstoot geven in de maatschappij (zie bijv. 2 Thess. 3 en 1 Pet. 2:11-3:12).
Het Nieuwe Testament aanvaardt slavernij dus in de praktijk, op pragmatische gronden. Maar wie de brief van Paulus aan Filemon goed leest, ziet dat de apostel deze instelling theologisch volledig afbreekt. Filemon is de eigenaar van de weggelopen slaaf Onesimus. Paulus stuurt deze slaaf weliswaar –naar wettelijk voorschrift– terug naar z’n meester, maar de begeleidende brief is een overtuigend verzoek om Onesimus vrij te laten.
Paulus gaat zelfs een hele stap verder. Hij vraagt aan Filemon om Onesimus als broeder in het geloof te erkennen (vers 16). Paulus maakt Filemon ook haarfijn duidelijk dat hij Onesimus als zijn geestelijke zoon beschouwt. En hij voegt eraan toe: „opdat u hem voor eeuwig zou terughebben, niet meer als een slaaf, maar als meer dan een slaaf, namelijk een geliefde broeder. Was hij dat in het bijzonder voor mij, hoeveel te meer zal hij het voor u zijn, zowel in het vlees als in de Heere” (vers 15-16).
Door een slaaf ”broeder” te noemen, als broeder te erkennen, slaat Paulus de bodem weg onder het instituut slavernij. Een broeder of zuster, naast wie je in de samenkomst zit en met wie je het brood breekt aan de tafel van de Heere, kan toch niet je slaaf zijn?
In vers 17 vraagt Paulus Filemon bovendien om Onesimus te ”aanvaarden” (HSV) of ”ontvangen” (NBV) zoals hij Paulus zelf zou ontvangen. Paulus heeft er geen moeite mee om zich met deze slaaf te identificeren! Onesimus is behalve zijn bekeerling ook zijn vriend geworden, en Paulus gaat ervan uit dat ook Filemon hem als zodanig zal kunnen accepteren. Als andere gelovigen van Paulus hadden overgenomen dat gelovige slaven hun broeders en zusters in het geloof waren, dan zou de slavernij zijn afgeschaft op het moment dat het christendom de macht kreeg; dat was in de vierde eeuw onder keizer Constantijn en zijn opvolgers.
We zien overigens dat Paulus voorzichtig opereert. Als apostel zou hij Filemon een opdracht hebben kunnen geven, maar in plaats daarvan argumenteert hij met een beroep op de liefde (vers 9).
Op nog een ander plaats in het Nieuwe Testament staat vernietigende kritiek op slavernij, namelijk in Openbaring 18:11-13. Dit is een lange lijst van koopwaar die niet meer verhandeld kan worden wanneer de stad Babylon valt. De lijst begint met „goud, zilver, edelgesteente”, komt uit bij beesten, en heeft dan helemaal aan het einde „lichamen en zielen van mensen.” Door deze volgorde te kiezen, maakt Johannes duidelijk hoe absurd slavernij is: de slaven worden als allerlaatste, schijnbaar minst waardevolle artikel genoemd. Dit is bijtende spot.
Ten slotte is nog van belang dat slavernij in de Grieks-Romeinse wereld anders was, veel minder wreed en onmenselijk, dan de slavenhandel in de 18e en de 19e eeuw. Slaven leefden meestal in redelijke omstandigheden en werden vaak vrijgelaten als ze een bepaalde leeftijd hadden bereikt. En in de strijd voor de afschaffing van de slavenhandel in de 19e eeuw speelden belijdende christenen zoals William Wilberforce een belangrijke rol.
DUS
Aandachtige lezing van de brief aan Filemon maakt duidelijk dat christelijk geloof en slavernij onverenigbaar zijn. Iemand die mijn broeder of zuster is, kan niet tegelijk mijn slaaf zijn. Op den duur moest de slavernij daarom wel afgeschaft worden – al heeft het te lang geduurd voordat de kerk deze consequentie getrokken heeft.
Dr. Pieter J. Lalleman, nieuwtestamenticus