„Spreiding leidt niet vanzelf tot integratie”
Nederland herbergt steeds meer allochtonen, die bovendien steeds meer op een kluitje wonen. In de grote steden zijn hele wijken in meerderheid zwart. Geen wonder dat hier en daar gesproken wordt over gedwongen spreiding van allochtonen. „Maar er is geen bewijs dat dit hun integratie bevordert.”
Het is bijna niet meer voor te stellen, maar Rotterdam herbergde in de jaren vijftig en zestig niet meer dan 1 à 2 procent allochtonen. Midden jaren zeventig was dit percentage gestegen tot 6. Midden jaren tachtig spraken we over 20 procent, tien jaar later over 35 procent en momenteel staat de teller op 45.
De prognose is dat in 2017 57 procent van alle Rotterdammers allochtoon zal zijn. In bepaalde wijken wordt dit percentage nu reeds overschreden: Feijenoord (60 procent), Delfshaven (66 procent).
Wijken met een hoog percentage allochtonen zijn niet zelden tevens wijken met een opeenstapeling van problemen: werkloosheid, verpaupering, criminaliteit. De oorspronkelijke, autochtone bewoners voelen zich niet meer thuis in de buurt waar zij zijn opgegroeid: er zijn andere geuren en kleuren en andere gewoonten. Samenscholende jongeren op hangplekken vergroten het gevoel van onveiligheid.
Het is in de eerste plaats om die reden dat Victor Rijkersz, gemeenteraadslid voor Leefbaar Rotterdam (LR), een groot voorstander is van het spreiden van allochtonen. „We hebben er als Nederlanders voor gezorgd dat deze mensen hier naartoe kwamen. Dan is het niet eerlijk slechts een klein deel van de bevolking de lasten ervan te laten dragen, te weten oudere, in steden woonachtige Nederlanders, die ons land na de oorlog hebben opgebouwd.”
Maar spreiding werkt pas echt als het een landelijke spreiding zou zijn, vindt Rijkersz. „In Rotterdam valt nauwelijks nog te spreiden. Er wonen hier al zó veel buitenlanders. Je kunt toch moeilijk ook nog de laatste dure wijk om zeep helpen?”
Daarentegen lijken ze in de Achterhoek geen allochtonen te hebben. „Toen ik er een week op vakantie was, heb ik in totaal twee donkere mensen gezien. Dat waren adoptiekinderen.”
Het raadslid is ervan overtuigd dat „een sterke verdunning” van het aantal allochtonen hun integratie bevordert. „Als je die mensen over het hele land zou kunnen spreiden, wordt het voor hen onmogelijk om op hun eigen circuit terug te vallen. Als ze dan een beetje een sociaal leven willen leiden, zullen wel contact met autochtonen moeten zoeken. Als het onmogelijk is om in een bepaalde plaats een Turks voetbalelftal te vormen, zit er niets anders op dan naar een gemengd elftal te gaan.”
Rijkersz weet van de praktische en wettelijke belemmeringen die er zijn om mensen min of meer gedwongen te spreiden. „Maar ik wil me daar niet bij neerleggen. Als het om sociale huurwoningen gaat, zeg ik: waarom zouden overheid en woningcorporaties daarin niet sterk sturend bezig mogen zijn, door allochtonen vooral naar die gemeenten te verwijzen die nog voornamelijk wit zijn? Het gaat bij sociale huurwoningen om een bepaalde vorm van staatssubsidie. Als je als burger zelf geen geld hebt, moet je ook niet zeuren over het recht op vrije vestiging.”
Behalve door huurwoningen volgens nieuwe criteria toe te wijzen, zou de overheid integratie kunnen bevorderen door meer gemengd te bouwen, meent Rijkersz. „Dure en goedkope woningen door elkaar. Ik weet: het gaat lang duren voor de huidige concentraties van allochtonen zijn opgelost. Maar we moeten ergens beginnen.”
Heel anders kijkt Wim Ostendorf, universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam, tegen het vraagstuk aan. „De gedachte is vaak: als je ze maar verplaatst worden die jonge criminelen vanzelf minder crimineel en die ongeletterde ouderen hoger opgeleid. Want de autochtone buurman zegt dan tegen ze: je moet een cursus volgen. En dat doen ze dan. En daar slagen ze dan voor. Maar er is, wetenschappelijk gezien, geen enkele grond voor de verwachting dat het zo zal lopen. Integendeel, onderzoeken tonen aan dat het leven van kansarme allochtonen die in een rijke, witte buurt geplaatst worden, helemaal geen andere wending neemt. Hun kans op werk wordt niet opeens groter.”
Er is geen enkel bewijs voor dat mengen van bevolkingsgroepen tot integratie leidt, stelt de stadsgeograaf. „Je kunt mensen niet tegen hun zin burencontacten aansmeren. Mensen gaan niet per definitie om met degenen die in hun straat wonen. Ze doen dat alleen als die buurtbewoners qua leefstijl en sociale klasse bij hen passen. Als dat niet zo is, zoeken ze hun contacten een wijk of een dorp verderop.”
Bovendien is het een hachelijke onderneming een relatie te leggen tussen woonomgeving en criminaliteit. „Inbraken worden niet gepleegd door mensen die in een bepaalde wijk wonen, maar door mensen die er komen. De meest criminele buurten in een stad zijn de centrumbuurten en daar wonen niet zo veel mensen.”
Ostendorf ziet daarom niets in al dan niet gedwongen spreiding van allochtonen. „Ga criminaliteit niet bestrijden door mensen te verplaatsen, maar door die criminaliteit zelf aan te pakken. En probeer het opleidingsniveau van mensen te verhogen en de werkloosheid te bestrijden. Zo bevorder je de sociale mobiliteit van mensen. De kans is groot dat ze dan zelf weg willen en weg kunnen uit verpauperde wijken. In Amsterdam heb je het al zien gebeuren dat allochtonen uit de middenklasse vertrokken naar Purmerend, Zaanstad of Almere.”