Cultuur & boeken

Een blik in de menselijke ziel

Titel:

13 February 2002 10:34Gewijzigd op 13 November 2020 23:25

”De duisternis tegemoet”
Auteur: Gitta Sereny
Uitgeverij: Het Spectrum, Utrecht, 2001; 398 blz.
ISBN 90 274 1332 0
Pagina’s: € 23,95. Franz Stangl voerde het bevel over het nazi-vernietigingskamp Treblinka. Onder zijn leiding werden 900.000 Joden gedood. De Britse journaliste Gitta Sereny sprak met hem in de gevangenis. De gesprekken verwerkte ze in het boek ”Into that Darkness”, dat opnieuw is vertaald. De holocaust vanuit het gezichtspunt van de beul.

Gitta Sereny is een opmerkelijke journaliste. Ze werd in 1923 in Oostenrijk geboren als kind van Hongaarse ouders. Na de gedwongen aansluiting in 1938 van Oostenrijk bij Duitsland vlucht ze met haar moeder naar Zwitserland, haar vader was inmiddels overleden. De Duitse bezetting maakt ze mee in Frankrijk. Op een gegeven moment neemt ze de benen naar Spanje omdat ze een Engelse piloot heeft geholpen.

Belangstelling voor de nazi-leiders krijgt ze wanneer ze in 1945 als ”child welfare officer” in de Amerikaanse zone van het verslagen Duitsland zorgt voor kinderen die in Dachau gevangen hebben gezeten. In de jaren zestig wordt ze fulltime onderzoeksjournaliste. Sereny’s artikelen en boeken kenmerken zich door haar persoonlijke, emotionele aanpak. Ze dringt de levens van oorlogsmisdadigers binnen, verdiept zich in hun jeugd, vrienden en familie om hun motieven beter te kunnen begrijpen. Dat doet ze bij Albert Speer, Hitlers minister van Bewapening. De gesprekken die ze met hem voert, leiden in 1995 tot haar veelgeprezen boek ”Albert Speer”.

Al eerder, in 1974, maakte de Britse indruk met ”Into that Darkness”, waarvan nu bij uitgeverij Het Spectrum een nieuwe integrale vertaling is verschenen: ”De duisternis tegemoet”. Ze spreekt Stangl in 1971, als hij een levenslange gevangenisstraf uitzit wegens medeplichtigheid aan de moord op 900.000 mensen in Treblinka.

Niet minder dan zeventig uur spreekt ze met de man die in 1944 bij Himmler was voorgedragen voor het IJzeren Kruis omdat hij „de beste kampcommandant in Polen was.”

In die zeventig uur praat Sereny met Stangl over zijn jeugd, zijn ouders, zijn huwelijk en zijn werk. De journaliste gaat het vooral om zijn innerlijke motieven. Sereny wil weten hoe Stangl qua karakter in elkaar steekt, wat hem tot zijn daden aanzette. Ze probeert als het ware door te dringen in de duisternis van de menselijke ziel.

Wat ze bij Stangl aantreft is niet veel. De man is een politiefunctionaris met beperkte intellectuele vermogens die geen berouw voelt. Sereny ontmoet Stangl voor het eerst op 2 april 1971. De Duitser is een paar maanden eerder, op 22 december 1970, veroordeeld. Stangl, inmiddels 63 jaar, is lang, goed gebouwd, heeft dun grijzend haar, een diep gegroefd gezicht en roodomrande ogen. Sereny kan zich moeilijk voorstellen dat de veroordeling van deze rustige, beleefde man door de Duitsers even belangrijk was als die van Eichmann door de Israëli’s, zoals nazi-jager Simon Wiesenthal haar had laten weten. „Als ik in mijn leven alleen maar deze misdadiger had opgepakt, dan zou ik niet voor niets hebben geleefd”, had Wiesenthal eraan toegevoegd.

Franz Stangl wordt geboren op 26 maart 1908 in Altmünster, een klein stadje in Oostenrijk. Zijn moeder is nog altijd jong en mooi, maar zijn vader is al een oude man die hem afwijst. „Toen ik werd geboren was hij nachtwaker, maar het enige waar hij aan dacht en over praatte was zijn diensttijd bij de dragonders. Zijn dragonderuniform hing nog altijd zorgvuldig geperst en gestreken in de kast. Ik was dat zo spuugzat, dat ik uniformen ben gaan haten.” Bij de opvoeding past zijn vader de regels toe die hij in het leger heeft geleerd. Regelmatig krijgt Franz een pak ransel, tot bloedens toe.

Als Franz vijftien jaar is, gaat hij van school om bij een wever in de leer te gaan. Vrienden heeft hij niet. Hij heeft zichzelf citer leren spelen en is lid van de citerclub. Stangl huilt als hij Gitta Sereny over deze herinnering vertelt. „Het was de gelukkigste tijd van mijn leven.”

In 1931, Stangl is inmiddels 23 jaar, komt hij op een dood punt. „Het werk was ongezond. Het stof drong in je longen, het lawaai… Ik had vaak naar jonge politieagenten op straat gekeken: zij leken me zo gezond, zo veilig. En zo keurig en netjes in hun uniform.” Sereny reageert onmiddellijk: „U haatte toch uniformen?” Stangl: „Dat… dat was anders.”

Stangl besluit bij de politie te gaan, solliciteert en wordt aangenomen. De fabrieksdirecteur betreurt het vertrek van Stangl. Sereny: „Kon u niet op uw besluit terugkomen toen hij dat vroeg?” Stangl ontloopt zijn verantwoordelijkheid, zoals hij voortdurend tijdens de gesprekken doet: „Hij vroeg het niet.”

In 1934 volgt Stangl de rechercheursopleiding. Hier leert hij dat „iedereen tegen ons is en dat alle mensen rotzakken zijn.” Met succes blijkbaar, want als er arbeidsonlusten zijn, meldt Stangl zich als vrijwilliger om ze de kop in te drukken. In de herfst van 1935 plaatst de leiding hem over naar de politieke divisie van de geheime politie van de stad Wels. „Het was mijn eerste stap op weg naar de catastrofe.” Stangl moet antiregeringsactivisten zoals communisten opsporen. Waarschijnlijk is Stangl dan al lid van de nazi-partij, die in die dagen in Oostenrijk illegaal is.

Na de Anschluss in 1938 gaat de veiligheidsdienst van de politie op in de Gestapo. Stangl wordt „in naam van de Führer” benoemd tot Kriminalassistent. Kort daarop moet hij een verklaring ondertekenen dat hij Gottgläubiger is en breekt met de kerk. Hij heeft niet de moed nee te zeggen. Meer en meer ontstaat het beeld van een man die zich voor zijn carrière laat corrumperen. Het is een geleidelijk proces, langzaam aan gaat het van kwaad tot erger. Voor Sereny is „de ondertekening van dit document zonder enige twijfel een beslissende stap in de richting van zijn totale corruptie.” Omwille van zijn loopbaan schuift hij de kerk en God aan de kant.

Eind jaren dertig wordt Stangl overgeplaatst naar het euthanasieprogramma. Stangls eerste reactie is dat hij niet geschikt voor het werk is, maar uiteindelijk zegt hij ja. Het is een nieuwe stap naar de totale corruptie. Stangl zegt tegen Sereny niets met de feitelijke operatie te maken te hebben gehad. Dat zou een zaak van de artsen en verpleegsters zijn geweest. Hij zou alleen verantwoordelijk zijn geweest voor de wet en de orde. Tegenover zijn vrouw zwijgt Stangl over de aard van zijn werk. Sereny: „Hij vond het ook zeer belangrijk dat zij hem als een goede echtgenoot, vader en kostwinner zagen, als een succesvol politieman en als een goed mens.”

Februari 1942 gaat Stangl naar Polen, naar het nazi-dodenkamp Sobibor. Hij is niet de enige die van het nazi-euthanasieprogramma naar een vernietigingskamp wordt overgeplaatst. Wie in staat is gebleken gehandicapte Duitsers en Oostenrijkers te vermoorden, is in staat om het even wie om te brengen. Die mensen zijn op de meest wrede manier geconditioneerd om later in de vernietigingskampen te functioneren.

Sobibor bestaat als Stangl er arriveert uit niet meer dan drie houten gebouwen. Waar het kamp voor dient, weet Stangl dan nog niet. Daar komt hij na een paar dagen achter als hij een gaskamer ziet die er precies zo uitziet als die van de euthanasie-inrichting waar hij eerder heeft gewerkt. Een maand later ziet hij een operationeel dodenkamp. Stangl ziet dat „een van de kuilen te vol was geraakt. Ze hadden er te veel lijken in gegooid en de ontbinding was te snel gegaan, zodat de bovenste lijken door het vocht omhoog waren geduwd en van de heuvel waren afgerold. Ik zag er een paar. Het was vreselijk.”

Sereny twijfelt niet aan de oprechtheid van Stangls reactie. „Maar het was tevens duidelijk dat dit het werkelijke moment was waarop hij een besluit had moeten nemen: toen had hij de moed moeten hebben om een in zijn ogen levensgevaarlijk standpunt in te nemen, wat hij niet deed omdat het niet in hem zat.”

Stangl steekt zich als kampcommandant bij het uitladen van de treinen in witte rijkleding. Waarom, wil Sereny weten. „Mijn kleren hadden zo veel te lijden, ook door de hitte, dat er gaten in vielen.” Of hij witte rijkleding niet ongepast vond bij het uitladen van mensen die vlak daarna zouden sterven. Stangl, de vraag ontwijkend: „Het was heet.”

Zijn vrouw houdt Stangl ook nu onkundig van zijn werk. Hij schrijft dat hij bouwwerkzaamheden verricht. Pas bij een bezoek komt ze achter de aard van zijn werk. Stangl vertelt zijn vrouw dat hij een administratieve functie heeft en toezicht houdt bij het bouwen. Hij geeft toe dat hij alles ziet wat er gebeurt, „maar ik doe niemand kwaad.”

Aan het einde van de zomer wordt Stangl naar het vernietigingkamp Treblinka overgeplaatst. Stangl: „Treblinka op die dag was het afschuwelijkste wat ik tijdens het hele Derde Rijk heb gezien.” Hij begraaft zijn gezicht in zijn handen „Ik wist niet waar ik moest lopen. Ik waadde door bankbiljetten, edelstenen, juwelen, kleren. Het hele plein lag er vol mee. De stank was onbeschrijflijk. Honderden, nee duizenden lichamen lagen overal, in ontbinding, rottend.”

Voor Sereny verliest Stangl al zijn menselijke trekken als hij vertelt over de vader van de Joodse gevangene Blau, die net in Treblinka is aangekomen. Blau, die hij van vroeger kent, vraagt hem zijn vader, die die ochtend is aangekomen, niet te doden. Dat kan niet, antwoordt Stangl, maar hij stelt het als een grote gunst voor hem te laten doodschieten in plaats van hem naar de gaskamers te sturen. Commentaar van Sereny: „Dit verhaal en de manier waarop het werd verteld, was voor mij het ergste voorbeeld van een gecorrumpeerde persoonlijkheid.”

Na de oorlog vlucht Stangl via Italië en Syrië naar Brazilië, waar hij in februari 1967 wordt opgepakt. Een paar maanden later volgt de uitlevering aan Duitsland en begint zijn berechting.

Op 27 juni 1971 voert Gitta Sereny haar laatste gesprek met Stangl. Ze confronteert hem met zijn schuld. „Ik heb een zuiver geweten over wat ik zelf heb gedaan.” Sereny zwijgt. „Ik heb zelf nooit iemand opzettelijk kwaad gedaan”, zegt hij met wat minder nadruk, en wacht weer. „Maar ik was er.” Het heeft bijna een halfuur geduurd voordat hij deze paar zinnen kan uitspreken. „Dus ja in feite ben ik ook schuldig… Want mijn schuld… mijn schuld… pas in deze gesprekken… nu ik voor het eerst over alles heb gepraat.” Hij houdt op. Na meer dan een minuut begint hij opnieuw. „Mijn schuld is, dat ik hier nog steeds ben. Dat is mijn schuld.”

Sereny vraagt of hij bedoelt dat hij dood had moeten gaan of dat hij de moed had moeten hebben om te sterven. Stangl: „Zo zou u het ook kunnen zeggen.”

Negentien uur later overlijdt Stangl aan een hartaanval.

Sereny: „Volgens mij stierf hij doordat hij tenslotte -hoe kort ook- oog in oog met zichzelf had gestaan en de waarheid had gezegd. Het was een reusachtige toer geweest om het vluchtige moment te bereiken dat hij de mens werd die hij had moeten zijn.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer