Oudvaders verschaffen brood voor het hart
Het is alleszins de moeite waard om oudvaders te blijven lezen, betoogt ds. W. Visscher.
Het is opmerkelijk dat er de laatste jaren mooie hertaalde versies van boeken van oudvaders ter beschikking komen. Waarom zouden we echter dergelijke boeken uit de 17e en de 18e eeuw lezen?
De kracht van de oude schrijvers schuilt in het prakticale of bevindelijke element. De oude schrijvers zochten brood voor het hart te bieden. Ze gaan als het ware naast de lezer zitten en nemen hem of haar mee op de ontdekkingstocht die ze zelf hebben gemaakt. Keer op keer komt de relatie tussen de geloofsleer en het zoekende en twijfelende hart aan de orde.
De praktijk van het geestelijk leven is ook de kern en kracht van de ”Redelijke godsdienst” van Wilhelmus à Brakel (1635-1711). Laat ik deze gedachte voor wat betreft het hoofdstuk over de Schrift iets verder uitdiepen.
A Brakel begint het hoofdstuk met het uiten van verwondering. „Het is een wonderlijke goedheid van God, waaraan men niet kan denken zonder dankzegging, dat de boekdrukkunst maar kort voor de Reformatie is uitgevonden en in gang gezet, waardoor een arm mens een Bijbel kan hebben voor een geringe prijs en waardoor er ook nauwelijks een gereformeerde wordt gevonden of hij heeft een Bijbel, of ten minste het Nieuwe Testament.”
A Brakel heeft grote waardering voor de Statenvertaling omdat die andere „vertalingen verre overtreft, en zo precies en effectief de grondteksten heeft uitgedrukt, dat alle geleerden, zo vriend als vijand verwonderd, zijn.” Wel is à Brakel zo eerlijk om te melden dat geen enkele vertaling „authentiek of onfeilbaar is.” Toetsing van de vertaalde tekst aan de grondtekst blijft daarom noodzakelijk. Een dienaar van het Woord moet de grondtekst kunnen raadplegen.
A Brakel besluit zijn hoofdstuk over de Schrift met enkele praktische adviezen. Vooral daarin komt het prakticale element van zijn boek naar voren. Het eerste advies van deze oudvader is dat we de Schrift moeten geloven. Ongelovige opwellingen moeten in de kiem worden gesmoord. Het lezen van de Schrift doet geen nut als het met het geloof niet gemengd is. Ook behoren we ons over de Schrift te verblijden en God ervoor te danken.
In alle omstandigheden van het leven moeten we gebruikmaken van de Schrift, zo benadrukt à Brakel. „Maak gebruik van het Woord in voorspoed, in tegenspoed, in duisternis, in twijfelmoedigheid, in radeloosheid en in al uw wandel. Want u kan niets overkomen, en niets zal u overkomen of het Woord zal u troost, rust, raad en besturing geven.”
Een christen zonder Bijbel is een soldaat zonder geweer. Hij is tot niets in staat. Het komt daarom aan op getrouw en aanhoudend lezen van de Schrift. Bij dit onderzoek van de Schrift onderscheidt à Brakel twee manieren van lezen. Eerst wijst hij op het onderzoekend lezen. Dan proberen we vooral de zin en mening van de Schrift te verstaan. Wat betekenen de woorden? Hoe leggen we de profetieën uit? Hoe is het verband van de tekst? En vele andere vragen.
Daarnaast is er ook een praktische wijze van lezen van de Schrift; en dan zien we vader Brakel in het hart. Het toepassend lezen is „als men zich met een nederige, hongerige en gehoorzame gesteldheid van de ziel voor de Heere stelt, en als men de stem van God horende, langzaam en bedachtzaam leest, en onder het lezen de Heilige Geest in zijn hart laat werken. Komt er iets voor wat men in de eerste oogopslag niet verstaat, dan slaat men dat tijdelijk over en gaat voort. Heeft iets bijzondere kracht op het hart, men blijft wat staan, men laat het hart daardoor bewerken, men bidt, men dankt, men verblijdt zich, men verwondert zich, men wordt verlevendigd tot gehoorzaamheid en dan gaat men voort in het lezen. Heeft men een hoofdstuk gelezen, dan denkt men er eens over na indien men tijd heeft. Komt er een opmerkelijke plaats voor, dan zet men er een tekentje bij, of men leert die plaats van buiten. Zo moeten geleerden en ongeleerden het Woord lezen, en alzo zal men de geestelijke betekenis hoe langer hoe duidelijker verstaan en het Woord zal ons hoe langer hoe zoeter worden.”
Zouden we dergelijke innige taal, dergelijke omgang met de Schrift vandaag de dag nog kennen? Of moeten we erkennen dat we deze zaken wellicht nog wel in theorie kennen, maar niet meer in de praktijk van het leven?
Laten we hopen en bidden dat God de hertaling van de ”Redelijke godsdienst” wil gebruiken tot herleving van Zijn kerk in Nederland. Het is brood voor het hart.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Amersfoort. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij gisteren hield op een symposium in Amersfoort ter gelegenheid van de presentatie van het eerste deel van de hertaling van de ”Redelijke godsdienst”.