Spiegel voor een ingezonken kerk
Titel:
”De Geest van opwekking. Een onderzoek naar de leer van de Heilige Geest in de opwekkingstheologie van Jonathan Edwards (1703-1758)”
Auteur: W. van Vlastuin
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2002
ISBN 90 5829 283 5
Pagina’s: 389
Prijs: € 27,50. Jonathan Edwards ziet in de geschiedenis van Gods koninkrijk vanaf het paradijs reeksen van opwekkingen. De Katwijkse predikant dr. W. van Vlastuin promoveerde recent op een onderzoek naar de leer van de Heilige Geest bij de Amerikaanse opwekkingstheoloog.
De promotie heeft geresulteerd in een lijvig boekwerk van 390 pagina’s. Het onderzoek is breed en diepgravend opgezet. Nadat ik het boek doorgeworsteld had, is mijn bewondering voor de studiezin van de auteur alleen maar gestegen. Je moet het boek inderdaad wel doorworstelen. Dit betreft vooral de eerste hoofdstukken, waarin de stand van het theologisch Edwards-onderzoek wordt besproken.
Het doel van dr. Van Vlastuin is geweest de pneumatologie -de leer van de Heilige Geest- van Jonathan Edwards in relatie tot het fenomeen ”opwekking” te onderzoeken. In de wetenschappelijke studies over de Great Awakening in Amerika wordt zijns inziens te veel aan het werk van de Heilige Geest voorbijgegaan. De verklaringen die men voor de opwekkingen in Amerika aandraagt, richten zich dikwijls op de maatschappelijke, sociale en godsdienstige omstandigheden. Dit kan dr. Van Vlastuin, terecht, niet bevredigen. Men houdt doorgaans te weinig rekening met het geheim van het allesoverwinnend werk van de Heilige Geest. Ik ben dan ook blij met zijn keuze om juist dit aspect nader te onderzoeken. Zijn instemming met de bevindelijke zijde van het christelijk geloof verhindert echter niet dat de auteur Edwards kritisch volgt. Hij houdt de opvattingen van Edwards tegen de spiegel van de Schrift en de Reformatie, met name tegen de opvattingen van Calvijn.
Nieuwe geboorte
De mens en prediker Edwards wordt in het tweede hoofdstuk besproken. Edwards heeft een persoonlijke opwekking van Gods Geest doorgemaakt. Op 18-jarige leeftijd krijgt hij, naar eigen zeggen, deel aan de nieuwe geboorte. Ondanks diepe indrukken vanaf zijn jeugd is hij toch vreemd aan de bevinding van de geestelijke zaken. Hij komt tot de moedbenemende gedachte dat hij zichzelf niet kan bekeren. Dan vindt er een ervaring plaats die zijn persoon en zijn theologie voorgoed zal stempelen. Hij ontvangt een overweldigend gezicht en gevoel van de heerlijkheid van God bij het lezen en overdenken van 1 Timótheüs 1:17: „De Koning nu der eeuwen, de onverderfelijke, de onzienlijke en alleen wijze God zij eer en heerlijkheid.” Hij schrijft er over: „Nooit schenen enige woorden van de Schrift zo voor mij als deze woorden. Ik dacht in mijzelf, welk een uitnemend Wezen dit was, en hoe gelukkig ik zou zijn, indien ik deze God mocht genieten.”
De ervaring heeft tot gevolg dat geestelijke zaken in een geheel nieuw licht aan hem verschijnen. De nieuwe gerichtheid van zijn ziel concentreert zich geheel op God en Christus. De heerlijkheid en de schoonheid van de Zaligmaker vervullen zijn hart. Hij komt door deze overweldigende uitstorting van Gods Geest tot wat hij later steeds zal noemen ”a new sense”, een nieuwe bevatting van God, Christus en geestelijke zaken. Deze persoonlijke ervaring stempelt zijn persoon, prediking en gehele theologie. Het is waar wat dr. Van Vlastuin schrijft: „Alleen vanuit deze persoonlijke geestelijke opwekking kunnen we de opwekkingstheoloog verstaan” (blz. 51).
Dr. Van Vlastuin onderwerpt de geschriften van Jonathan Edwards aan een diepgaand onderzoek. Daaruit blijkt dat Edwards theologisch is gevormd door de Westminster Confessie en de puriteinse traditie. In die traditie past zijn verwachting van een ”millennium”, in de vorm van een bloeitijd voor de kerk kort voor de wederkomst van Christus. Zijn boek ”History of Redemption” bevat zijn visie op een opwekking. Edwards ziet in de geschiedenis van Gods koninkrijk vanaf het paradijs reeksen van opwekkingen. De Heilige Geest werkt steeds opwekkingen in Gods kerk. Zo zal ook het laatste ”millennium” beginnen.
Edwards is verder bekend als beschrijver, verdediger en criticus van de gebeurtenissen tijdens de Grote Opwekking in Amerika. Hij beschrijft hoe Gods Geest mensen aangrijpt en brengt tot een nieuwe bevatting, beleving en ervaring van geestelijke zaken. Hij wil daarin onderscheiden tussen wat van de psyche van de mens is en wat de Heilige Geest werkt. Zijn boek ”Distinguishing marks” legt daar getuigenis vanaf. De inwoning van de Geest toont zich, volgens hem, vooral in de heiliging van het leven en de geloofsvereniging met Christus.
Calvijn
De vergelijking van Edwards met Calvijn is zeer interessant en verhelderend. Ligt bij Edwards de nadruk op de ”new sense”, de ervaring van de geestelijke werkelijkheden, niet minder is dit bij Calvijn het geval. Dr. Van Vlastuin stelt dat bij Calvijn de geestelijke kennis ook ervaringskennis is. Spreekt Edwards over voorbereidingen tot de wedergeboorte, Calvijn leert dat we eerst aan de dood prijsgegeven moeten worden voordat de Verlosser verschijnt. Toch zijn er ook heel wat verschillen. De nadruk ligt bij Edwards op de Heilige Geest en Zijn inwoning, terwijl bij Calvijn de vereniging en gemeenschap met Christus centraal staat. Bij Calvijn staat het geloof meer centraal en bij Edwards de innerlijke ervaring. „De theologie van Calvijn is meer christocentrisch dan de theologie van Edwards”, besluit dr. Van Vlastuin (blz. 218).
Het systematisch deel van het boek handelt over de Heilige Geest. Dit raakt het hart van de theologie van Edwards. Hij zet alles op de kaart van de inwoning en uitstorting van de Heilige Geest. Vooral de bewuste wedergeboorte is doortrokken van de ”new sense” die de wedergeboorte de zondaar brengt. Veel zaken hebben daarbij onze instemming, maar dr. Van Vlastuin wijst toch ook terecht op het gevaar van een pinksterherhaling en het uit het gezicht verliezen van de heilshistorie.
Het boek wordt afgesloten met een evaluerend deel. Als Edwards’ theologie -met name zijn leer over de Heilige Geest, Zijn Persoon en werk- vergeleken wordt met de leer van de reformatoren, blijkt allereerst de grote verwantschap. Dr. Van Vlastuin komt tot de conclusie dat de „grondtonen” gelijk zijn. Aan de andere kant zijn er toch nogal wat verschillen. Terwijl de predikers tijdens de Grote Opwekking in Amerika denken vanuit de vruchten van de Geest, denken de reformatoren meer vanuit Christus.
Op het eerste gezicht is dit niet zo’n verschil, maar bij nader onderzoek blijkt dat daardoor niet Christus, maar de Geest in het centrum van het heil wordt geplaatst. Alles draait om het ontvangen van de Geest. Ook in de godsleer zet zich deze gedachte voort. De Heilige Geest krijgt in de drie-eenheid een allesbeheersende plaats. Daardoor dreigt de plaats van God de Vader op de achtergrond te geraken. Edwards’ spreken over de drie-eenheid als ”a society”, een gezelschap of gemeenschap, doet zelfs denken aan modalisme. Toch wordt dit terecht door dr. Van Vlastuin tegengesproken. Edwards heeft er, evenals Calvijn, op willen wijzen dat God de drie-enige aan Zichzelf genoeg heeft, in de eeuwigheid niet eenzaam was en geen schepping en mensen nodig had.
Opwekking nodig
Een andere kritische noot bij de pneumatologie van Edwards is het feit dat het werk van de Geest te veel naast het Woord komt te staan. Dit blijkt vooral ook in zijn wedergeboortetheologie. De wedergeboorte is een onmiddellijk werk van de Heilige Geest. In de opwekkingstheologie wordt de wedergeboorte dikwijls vergeleken met de schepping van de mens. Pas nadat God een adem des levens in de neusgaten van Adam blies, werd hij tot een levende ziel. Daarna begon hij God en de schepping rondom hem te bevatten. Zo is het, volgens Edwards en zijn leerlingen, ook in de wedergeboorte. De wedergeboorte is Gods onmiddellijke werk, zonder het Woord. Er gebeurt eerst een scheppingsdaad en daarna worden de geestelijke zaken waarover Gods Woord spreekt, gekend en ervaren.
Deze wedergeboorteleer is typisch voor de opwekkingsleer. Zij maakt de wedergeboorte ook meer tot een beleefde wedergeboorte. De zondaar beleeft en ervaart de geestelijke zaken. De Reformatie heeft in dit alles Woord en Geest echter dichter bij elkaar gehouden. De algemene conclusie van dr. Van Vlastuin oordeel ik dan ook terecht te zijn: „De grote nadruk op de Heilige Geest en Zijn werk dreigt theologische evenwichten te verstoren” (blz. 341).
Volgens dr. Van Vlastuin houdt Edwards ons vandaag toch een spiegel voor. De ingezonken kerk in het Westen heeft opwekking nodig! „Edwards’ theologie bepaalt ons er indringend bij dat de kerk het geheimenis van Gods Geest is. In onze verlegenheid omtrent de kerk dient de eerste vraag niet te zijn wat wij kunnen doen, maar wat God kan doen. Vanuit ons is er geen weg tot opwekking, maar ook hier is Christus Zelf de Weg. Hij heeft geen levende kerk nodig om leven te scheppen. Hij herschept een dode kerk tot levende kerk. Hij doet Zijn werk elke dag uit de dood herleven. Niets staat Hem in de weg om Zijn kerk vandaag opnieuw te dompelen in het bad van de wedergeboorte.”