„Het volk wordt ontsticht, verleid en bedrogen”
Titel:
”Kamers, kunst en competitie. Teksten en documenten uit de rederijkerstijd”
Auteur: ed. J. Oosterbaan e.a.
ISBN 90 253 4679 0
Pagina’s: 144
Prijs: € 6,95; Titel: ”Gedichten”
Auteur: Jacob Westerbaen, ed. J. Koppenol
ISBN 90 253 6093 9
Pagina’s: 168
Prijs: € 6,95;
Titel: ”Een verdeelde Verlichting. Stemmen uit de spectators”
Auteur: ed. D. Sturkenboom
ISBN 90 253 5878 0
Pagina’s: 167
Prijs: alle uitgegeven door Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001; € 6,95.
De Griffioenreeks verzorgt uitgaven van literatuur uit vroeger tijden. Drie recent verschenen pockets zetten de schijnwerper op de zestiende, de zeventiende en de achttiende eeuw. Het gaat om teksten uit de rederijkerstijd, om de vergeten dichter Jacob Westerbaen en om het letterkundige leven rond de achttiende-eeuwse ”spectators”.
Al op voorhand ben ik enthousiast over deze boekjes, waarin gedichten, romans en andersoortige teksten uit onze vaderlandse literaire geschiedenis toegankelijk worden gemaakt. De samenstellers ruimen zo veel mogelijk barrières op die het leesplezier kunnen verhinderen. Het verouderde Nederlands wordt vertaald in modern Nederlands, alle teksten zijn van toelichtingen voorzien en altijd is er een inleiding waarin de historische en letterkundige context geschetst wordt.
In ”Kamers, kunst en competitie” -de eerste van het drietal nieuw verschenen Griffioenen- zijn rederijkersteksten opgenomen: artikelen, beschouwingen en een enkel gedicht. De traditie der rederijkers is toch wel een heel opmerkelijke en belangwekkende uit het literaire verleden. Ze staat min of meer aan het begin van de Nederlandse letterkundige geschiedenis.
Rome en Reformatie
In de loop van de vijftiende eeuw, zo vermeldt de samensteller, organiseren liefhebbers van taal en toneel zich in zogenaamde rederijkerskamers. Deze kamers zetten tal van activiteiten op touw: het opvoeren van spelen, het houden van dichtwedstrijden. Rederijkerskamers uit verschillende steden hebben onderling geregeld contact, wat weer tot gevolg heeft dat nieuwe toneelvormen of andere letterkundige spelen snel worden verspreid. Er ontstaat een literaire infrastructuur. Hierdoor kan het refrein of het keervers snel aan bekendheid en populariteit winnen. Zo’n refrein is een gedicht met een variabel aantal strofen, waarbij elke strofe eindigt op een identieke regel. Het refrein is de belangrijkste literaire verworvenheid van de rederijkerij. Verder zijn de rederijkers van belang vanwege hun drang om de aard van hun bezigheden te doordenken en te beschrijven. Uit de rederijkersbeweging komen de eerste Nederlandstalige poëticale en retorische handboeken voort. ”De Const van Rhetoriken” uit 1555 van Matthijs de Castelein is daarvan een belangrijk voorbeeld.
In de eeuw waarin de rederijkersbeweging haar hoogtepunt bereikte -de zestiende eeuw- ontstond in West-Europa de felle godsdienstige strijd tussen Rome en Reformatie. Omdat de rederijkers zich in hun gedichten en toneelspelen ook uitlieten over godsdienstige en bestuurlijke kwesties, werden zij gewantrouwd door zowel de magistraat als de geestelijkheid. In een plakkaat van koning Filips II van 26 januari 1560 worden bijvoorbeeld kamerspelen, esbattementen, liedjes, komedies, refreinen en balladen verboden.
Het wettige gezag oordeelde: „Men brengt er de Heilige Schrift, de goddelijke mysteriën en de instituties van onze moeder de Heilige Kerk in ter sprake, die soms slecht uitgelegd en toegepast worden. Men spreekt bovendien nadelig en smadelijk over sommige geestelijke personen en religieuzen. Het gewone volk wordt daardoor ontsticht, verleid en bedrogen, wat onverstandig, zeer bedreigend en schadelijk is voor de algemene welvaart.”
Het is niet zo gek dat ook de gereformeerde synode van Zuid-Holland in 1592 zeer argwanend blijkt te staan tegenover de activiteiten van de rederijkers. De rederijkersspelen zijn naar het inzicht van de synode „niet op Gods Woord gegrondvest, ze werden nooit opgevoerd in de Israëlische of in de apostolische kerk, en dergelijke spelen komen voort uit dezelfde afgoderij als die van de heidenen, met wie de personen die ze opvoeren tot hun schande worden vergeleken.” Toch was de synode mild, want haar kritiek gold vooral de spelen waarin bijbelse geschiedenissen werden nagespeeld. Zich bekwamen in de rederijkerskunst was op zichzelf prima.
Tegendraadse gedichten
Het Griffioen-deeltje over Jacob Westerbaen geeft een beeld van een in zijn tijd redelijk bekende dichter, wiens werk in twee dikke verzamelbanden het licht zag. Toch heeft hij niet de verstrekkende betekenis gehad die bijvoorbeeld Vondel of Hooft hadden. Westerbaen was een levensgenieter, die dankzij zijn huwelijk een man in bonis was. Hij had aanvankelijk een theologische loopbaan voor ogen, maar toen hij het godsdienstig rumoer in het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) van nabij meemaakte, werd hij sceptisch. Zijn sympathie lag bij de arminianen, die na de synode in 1618/1619 in een moeilijk parket kwamen. Westerbaen dichtte: „Wat is broer Gommer blij en mooi/ met schurfde schapen, die de kooi/ van broer Armijn verlaten,/ niet om een leer van beter keur/ maar omdat Gommers kerk de deur/ tot ambten is en staten!”
Westerbaen verwierf bekendheid met zijn ”Minne-dichten”, maar voelde zich altijd een vreemde eend in de bijt van het letterkundig leven van zijn tijd. Hij vond veel poëzie al te ernstig; hij stond een tegendraadse lyriek voor, nuchter, komisch en satirisch. In de Griffioen-bloemlezing vindt men -om maar iets te noemen- een poëtische ”Onderwijzing voor de vrijers”, een gedicht bij het instorten van Westerbaens keukenschoorsteen (in de nacht van 1 op 2 januari 1653) en een gedicht ”Van een man die door zijn wijf van de trap gestoten was” (de man concludeert: „(…) gevallen ja of neen:/ ik had toch in mijn zin te komen naar beneên.”)
Opinietijdschriften
Het derde Griffioen-deeltje is gewijd aan spectatoriale geschriften uit de achttiende eeuw. De ”spectator” was een soort opinietijdschrift, waar bijvoorbeeld Justus van Effen beroemd mee werd. Hij was de figuur achter de ”Hollandsche Spectator” (1731-1735), die gerekend wordt tot de Nederlandse literatuur. Voor veel andere spectators geldt dat niet. In de loop van de achttiende eeuw verschenen ongeveer honderd spectators, die het gemiddeld een paar jaargangen volhielden. Ondanks dit snelle verval kunnen de spectatoriale geschriften gezien worden als een brandpunt van meningsvorming in de eeuw van de Verlichting.
In het Griffioen-deeltje, dat de titel ”Een verdeelde Verlichting” meekreeg, zijn twaalf artikelen opgenomen uit de periode 1718 tot 1799. De teksten zijn gegroepeerd rond vier thema’s: vrouwen en mannen, hoger geplaatsten en ondergeschikten, vreemd en eigen, lichaam en geest. Sommige teksten hebben voor de moderne lezer die bij de haard zit en een leuk stukje wil lezen, een hoge taaiheidsfactor. Maar wie doorbijt, belandt in een wereld van meningsvorming, discussie en polemiek, waarin het redelijkheidsideaal doorslaggevend blijkt te zijn.
De levensbeschouwelijke sfeer wordt door de samensteller getypeerd als een mengvorm van humanisme en christendom. Het regelrechte deïsme van de Verlichting werd door de Nederlandse opinieleiders toch wat te steriel bevonden. Er was een sterk vooruitgangsgeloof. Daar hoorde bijvoorbeeld ook bij dat een zekere mate van begrip voor misdadigers de criminaliteit in het algemeen zou terugbrengen. Wie het pad der deugdzaamheid betreedt (en daarbij moest je criminelen natuurlijk bijstaan), verbetert de wereld en zijn eigen omgeving. Het hoeft geen betoog dat we hier in een door de Verlichting gestempeld christendom zijn beland waartegen veel bezwaren zijn in te brengen. Maar dat laat onverlet dat de spectatoriale wereld, zoals die in ”Een verdeelde Verlichting” te boek is gesteld, de moeite van een kennismaking waard is.