Vertrouwenscrisis tussen overheid en burger
Onmiskenbaar is er in de westerse wereld een vertrouwenscrisis tussen overheid en burger. Je kunt ook zeggen tussen de politieke elite en de burger. Die crisis raakt de grondslagen van de politieke orde.
In de aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van dit najaar trekt vooral de kandidatuur van Donald Trump de aandacht. Zijn kracht ligt in het zich ongeremd afzetten tegen het politieke establishment. Daartoe behoren niet alleen president Obama en zijn regering, maar ook de leiding van de Republikeinse Partij, waarvoor hij kandidaat wil worden.
In Europa is het beeld al niet veel anders. Protestpartijen doen het goed bij de verkiezingen. Griekenland, Spanje en Frankrijk zijn daar voorbeelden van. Of ze staan hoog in de peilingen, zoals Wilders bij ons. Er leeft kennelijk forse onvrede bij de burger.
Onzekerheid
Hoe komt dat? Is er zo veel om over te klagen? De welvaart staat op een hoog peil, zowel vergeleken met die in andere werelddelen als die van één of twee generaties terug. Wat oorlog betekent, hebben alleen de ouderen aan den lijve ondervonden. Onze gezondheidszorg (veelal ruim toegankelijk) staat op een hoog peil. Mensen worden steeds ouder.
Maar er is natuurlijk wel een grote mate van onzekerheid. De werkloosheid is aanzienlijk en in sommige Europese landen zelfs hoog. Het is moeilijker dan vroeger om een vaste aanstelling te krijgen en voor wie een vaste baan heeft, is de baanzekerheid gering. Ook gerenommeerde bedrijven als V&D kunnen omvallen.
De afgelopen jaren stond de schuldencrisis centraal. Veel huizen stonden ‘onder water’. Wie wat spaargeld heeft, krijgt daar tegenwoordig bij zijn bank vrijwel geen rente voor. De historisch lage rente zet de rendementen van de pensioenfondsen onder druk. Vandaar dat veel pensioenen niet meer geïndexeerd worden.
Terreuraanslagen in Parijs en elders (bijvoorbeeld Turkije) door islamitische extremisten roepen alom schrik en angst op. Dat is juist ook hun bedoeling. De grote massa houdt er veelal geen rekening mee dat de risico’s die roken of overgewicht meebrengen, veel en veel groter zijn dan het risico om door een aanslag van IS-aanhangers om te komen. Kansberekening is niet de sterkste kant van veel mensen. Anders zouden er ook niet zo velen deelnemen aan loterijen.
Maar al is de kans heel klein, je kunt inderdaad het slachtoffer worden van een zelfmoordaanslag. Zoals je in de jaren zeventig van de vorige eeuw als treinpassagier om het leven kon komen door een actie van opstandige Molukkers.
Ook de vluchtelingencrisis vervult velen met zorg. Zeker na de misstanden in Keulen. Maakt die ongecontroleerde stroom van overwegend islamitische asielzoekers niet duidelijk dat onze overheid totaal geen greep meer heeft op de situatie? En dat terwijl het beheersen van de grenzen (of dat nu de buitengrens van Europa is of de binnengrenzen) toch een primaire taak is van de overheid.
Individualisering
De vertrouwenscrisis heeft duidelijk te maken met een proces van individualisering. Voorheen maakten mensen meer deel uit van allerlei hechte verbanden. Bijvoorbeeld de kerk. In Nederland schiep de verzuiling een nauwe band tussen politici en hun kiezers. De rooms-katholieke kiezers wisten zich vertegenwoordigd door mensen als Nolens en Romme. Dat waren hun voormannen. Hun maatschappelijke belangen en de religieuze waarden die zij aanhingen, waren bij hen in veilige handen. Voor de socialistische kiezers vervulde een man als Drees die rol. Evenzo was de ARP de aangewezen partij voor de gereformeerden. Schouten en Zijlstra waren bij hen favoriet.
Dat is allemaal weggevallen. Partijen zien hun ledental voortdurend teruglopen. Veel kiezers wisselen tegenwoordig zo ongeveer per verkiezing van partij. Van een binding aan hun voormannen (of desnoods voorvrouwen) is geen sprake meer. Daarmee zijn de burgers ook losser komen te staan van het politieke bestel. Zeker van de Haagse politiek, om van Brussel nog maar te zwijgen. Er is duidelijk sprake van vervreemding.
Daarbij komt dat de mondigheid en de assertiviteit van de bevolking ingrijpend zijn toegenomen. Zo zijn de mensen tegenwoordig opgevoed. Gezag is een vies woord geworden. Gezagsdragers boezemen geen respect meer in. Of dat nu op het lagere niveau is (de politieman in de straat) of op het hogere.
Bovendien zijn de mogelijkheden aanzienlijk toegenomen om politieke onvrede te uiten. Vroeger bleef dat beperkt tot de directe omgeving. Eventueel kon men een ingezonden stuk schrijven of meedoen aan een demonstratie. Vandaag de dag kan iedereen via de sociale media ongeremd zijn ongenoegen uiten, en dat gaat het hele land door. Des te harder en grover de taal is die men gebruikt des te beter. Bizarre taalfouten doen er niet toe. Men is immers ongelooflijk kwaad en moet daarom zijn frustraties kwijt.
Trouwens, ook in de officiële media kunnen politici weinig goeds doen. Kwesties en ruzies in de politieke arena krijgen veel aandacht. De zwakke coalitiekabinetten van de laatste jaren geven daar ook wel aanleiding toe. In deze eeuw heeft geen kabinet de normale vierjaarlijkse periode uitgezeten.
Wispelturig
Het vertegenwoordigende stelsel staat onder druk. Vertegenwoordigen de Kamerleden inderdaad het volk, of hebben we een nepparlement? Met ons kiesstelsel kunnen alle standpunten die op de instemming van minstens 0,67 procent van de kiesgerechtigde bevolking kunnen rekenen, in het parlement vertegenwoordigd zijn.
Maar de kiezer is wispelturig. Dat blijkt uit de forse verschuivingen bij elke verkiezing. Kamerleden worden echter voor vier jaar gekozen. Bovendien hebben veel kiezers een onduidelijk beeld van waar partijen nu precies voor staan, en partijen hebben er in de verkiezingscampagne belang bij om hun minder aantrekkelijke voornemens te camoufleren.
De vorming van een coalitiekabinet betekent dat elk van de deelnemende partijen soms forse concessies moet doen. Dat is zeker het geval wanneer, zoals nu, twee partijen die vanouds bekendstaan als elkaars tegenpolen een coalitie sluiten.
Wat dan? Meer referenda houden waardoor de burger een directe stem krijgt in het beleid? Lokaal over de vraag of er een azc moet komen en landelijk over zaken die daar actueel zijn?
Zo krijgen we in april een referendum over het associatieverdrag van de EU met Oekraïne. Raadplegend weliswaar, zodat de regering eronderuit kan. Maar als ze de uitslag naast zich neerlegt, levert dat ook alleen maar nieuwe frustraties op. Het geld dat zo’n referendum kost, kon beter besteed worden.
Hoeveel procent –nee, laten we maar vragen hoeveel promille– van de kiezers gaat zich verdiepen in de voors en tegens van dit verdrag? Vanwege haar gecompliceerdheid en ook vanwege haar gevoeligheid is de buitenlandse politiek welhaast per definitie ongeschikt voor referenda.
Bij de gratie Gods
Een eenvoudige oplossing voor de bestaande vertrouwenscrisis is er niet. Hoe krijgen we politici die het vertrouwen genieten van de bevolking? Politici die dat vertrouwen ook waarmaken. De gang van zaken rond de Teevendeal draagt daar zeker niet toe bij.
Het gebrek aan respect voor de overheid heeft er duidelijk ook mee te maken dat bij velen de Bijbelse notie is weggevallen dat de overheid door God over ons gesteld is. Het recente voorstel van D66 om uit wetten de zinsnede „bij de gratie Gods” te verwijderen, past daar helemaal bij.
De nadruk op het mondige individu dat geheel vrij is in zijn keuze stimuleert vooral een ongegeneerd egoïsme, meer dan het meedogen met de medemens. ”Ik zeg wat ik denk” lijkt een leuze die garant staat voor openhartigheid, maar de notie ”ik denk na voor ik wat zeg” wordt daarbij vaak pijnlijk gemist.