Rijkdom
2 Korinthe 8:9b
„Dat Hij om uwentwil arm is geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden.”
De Zijnde wordt. De Ongeschapene wordt geschapen. De Oneindige wordt omsloten door Godheid en de massa van het vlees.
Die rijk maakt, wordt arm. Hij neemt aan de armoede van mijn vlees, opdat ik ontvang de rijkdom van Zijn Godheid. Die overvloed bezit, ontdoet zich er van, want Hij ontdoet Zich van Zijn heerlijkheid gedurende een tijd, opdat ik deel heb aan Zijn overvloed. Welk een rijkdom aan goedheid! Welk een geheimenis, dat mij aangaat!
Ik ontving het beeld en bewaarde het niet. Hij neemt mijn vlees aan, om het beeld te redden en het vlees onsterfelijk te maken.
Een tweede gemeenschap gaat Hij binnen, een die wonderbaarlijker is dan de vroegere; zoals Hij vroeger het betere heeft geschonken, zo neemt Hij nu deel aan het slechtere. Dat is nog goddelijker dan het voorgaande.
Hij was gezonden, maar als mens. Hij had immers twee naturen, zoals Hij toen naar de wet van de natuur moe werd, en honger en dorst had, angsten leed en tranen vergoot, zij het echter óók als God.
Het welbehagen des Vaders beslist tot Zijn zending. Op Hem voert Hij het zijne terug, om Hem als tijdloze oergrond te eren en om niet als Gods tegenstand er te verschijnen.
Gregorius van Nazianze, bisschop te Constantinopel
(”Kerst”, 382)