Paulus veranderde niet van gedachten over de wederkomst
Nog niet lang geleden zijn wij een nieuw jaar in gegaan. Alweer. Al bijna 2000 jaar leven christenen nu in de verwachting van de tweede komst van de Heere Jezus en nog steeds is Hij niet verschenen. Het Nieuwe Testament lijkt er soms van uit te gaan dat Hij spoedig zal komen, maar de apostel Paulus schijnt hierover later van gedachten te zijn veranderd. Is dat waar?
JA
Op diverse plaatsen lijkt Paulus een spoedige komst van de Heere Jezus te verwachten. In zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen rekent hij zichzelf bij degenen die nog in leven zullen zijn bij de komst van de Heere; hij heeft het over „wij die levend zullen overblijven” en „wij, de levenden” (1 Thess. 4:15 en 17). Ook in 1 Korinthe 15:51-52 drukt hij zich zo uit: „Wij zullen wel niet allen ontslapen (…) en ook wij zullen veranderd worden.”
Deze woorden impliceren dat de Heere Jezus spoedig zal komen. Hoe kan de apostel dan in Filippenzen 1 en 3 en in 2 Timotheüs suggereren dat zijn eigen dood nabij is? En wat betekent het dat hij in 2 Korinthe 4:14 zegt dat hij door Jezus zal worden opgewekt? Is hij inderdaad van gedachten veranderd? Heeft zijn gezonde verstand het gewonnen van overspannen verwachtingen?
NEE
Het zou op zich mogelijk zijn dat Paulus van gedachten veranderd is over de wederkomst, omdat die langer uitbleef dan verwacht. We zouden dat kunnen onderbouwen door te zeggen dat hij de brieven aan de Thessalonicenzen en de Korinthiërs eerder in zijn leven schreef dan de brieven aan de Filippenzen en Timotheüs.
Toch is daar geen reden toe. Want bij nader inzien blijkt Paulus zich binnen één brief verschillend uit te drukken. In de brief aan de Filippenzen kijkt hij uit naar „de dag van Christus”, waarmee de dag van de wederkomst wordt bedoeld (2:16, vgl. 1:6 en 10). Ook schrijft hij in deze brief nadrukkelijk dat de Heere nabij is (4:5) – en daarmee bedoelt hij niet dat de Heere Jezus ”in de buurt” is, maar dat Zijn komst voor de deur staat.
Tegelijk houdt de apostel in Filippenzen 1:21-23 wel degelijk rekening met zijn naderende sterven. „Het sterven is voor mij winst”, schrijft hij. Paulus verlangt „om heen te gaan en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste.” Blijkbaar gaat dit verlangen niet ten koste van zijn geloof in de komst van Christus.
2 Timotheüs wordt meestal gezien als de laatste brief die Paulus schreef. Hierin is het duidelijk dat de apostel weet dat hij niet lang meer zal leven. Hij schrijft dat het tijdstip van zijn heengaan „aanstaande” is (2 Tim. 4:6). Maar anderzijds lezen we in 1:12: „Maar ik schaam mij niet, want ik weet Wie ik geloofd heb, en ik ben ervan overtuigd dat Hij bij machte is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.” Paulus legt de uitdrukking ”die dag” niet uit, maar het is natuurlijk de dag van de Heere, de dag dat Christus terugkomt. Tot aan die dag kan God hem bewaren als Hij dat wil.
Zoals Paulus binnen deze ene brief, 2 Timotheüs, nu eens het ene en dan weer het andere aspect noemt, zo zien we dat steeds in zijn brieven. In dezelfde eerste brief aan Korinthe staat: „En God heeft niet alleen de Heere opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht” (1 Kor. 6:14). Deze woorden lijken sterk op 2 Korinthe 4:14. In beide verzen lijkt Paulus te verwachten dat hij zal sterven vóór de dag van de Heere.
Even verderop, in 2 Korinthe 5, schrijft hij over de afbraak van zijn lichaam („ons aardse huis, deze tent”, vers 1). En in vers 8 zegt hij ronduit dat hij ernaar verlangt om niet meer in zijn aardse lichaam te wonen, maar bij de Heere. Deze tweede brief aan Korinthe schreef Paulus waarschijnlijk een jaar na de eerste, rond het jaar 55, dat is ten minste zeven jaar –en mogelijk langer– voor zijn dood.
De beste verklaring voor deze variaties is dat Paulus al schrijvend zichzelf steeds rekent bij degenen aan wie hij schrijft. Wat hij wel steeds weer benadrukt, met name in 1 Thessalonicenzen 4 en 1 Korinthe 15, is dat bij de komst van Christus alle mensen veranderd zullen worden. Het maakt niet uit of men reeds is overleden of nog in leven is, allen zullen een nieuw, heerlijk lichaam ontvangen.
DUS
Paulus was niet zo veranderlijk als men wel zegt. Hij en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament zijn er duidelijk over dat de Heere Jezus terug zal komen, maar ook dat niemand weet wanneer dat zal zijn. Wij moeten er gewoon altijd klaar voor zijn – en tegelijk rustig ons werk blijven doen. In de tussentijd –die steeds langer wordt– mogen wij als gelovigen de goede werken doen die God voor ons heeft voorbereid (Ef. 2:10, vgl. Mat. 5:16). Daar hoort bij dat wij opkomen voor de wees, de weduwe en de vreemdeling (Lev. 19:34, Mat. 25:35).
Dr. Pieter J. Lalleman, docent Nieuwe Testamen aan Spurgeon’s College in Londen.