Moord onder een geur van apocalyps
Titel:
”Wie vermoordde Daniel Pearl?” door Bernard-Henri Lévy
Uitgeverij: Voltaire, ’s-Hertogenbosch, 2003
ISBN 90 5848 046 1
Pagina’s: 432
Prijs: € 25,-. De moord op de Amerikaanse journalist Danny Pearl, door Pakistaanse moslimextremisten, heeft de westerse wereld diep geschokt. De Franse schrijver-filosoof Bernard-Henri Lévy onderzocht de moord en komt in zijn boek ”Wie vermoordde Daniel Pearl?” tot een nog schokkender conclusie: „Boven Pakistan hangt een geur van apocalyps, en ik ben ervan overtuigd dat Danny die geroken heeft.”
Op 20 januari 2002 werd de 38-jarige Amerikaanse journalist Daniel Pearl in de Pakistaanse stad Karachi in een hinderlaag gelokt en ontvoerd door radicale moslims. Een week later werd hij onthoofd. Pearl wilde een interview met de baas van Richard Reid, de zonderlinge Brit die eind 2001 tijdens een vlucht van Parijs naar Miami een bom in zijn schoen tot ontploffing wilde brengen. Die hoogste baas luisterde naar de naam sjeik Mubarak Ali Shah Gilani. Welnu, dat interview wás geregeld, zo was hem verteld, en vol goede moed vertrok Pearl vanuit zijn standplaats New Delhi naar Karachi. De gruwelijke moord die enkele dagen later volgde -Pearl werd de hals doorgesneden- werd tot in detail vastgelegd op video en via internet de wereld ingezonden.
De Franse filosoof en schrijver Bernard-Henri Lévy (54) besloot de gangen van Pearl na te gaan, en deed een jaar lang onderzoek naar de figuren en organisaties die bij Pearls moord betrokken waren of betrokken zouden kunnen zijn geweest. Hij reisde daarvoor meermalen naar Pakistan -en volgde daar minutieus de voetsporen van Pearl- en maakte reizen naar India, Afghanistan, Dubai, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Bosnië. Het resultaat is een indrukwekkend boek, qua omvang -dat ook: 432 pagina’s- maar vooral vanwege de vele dramatische momenten die erin zijn opgetekend en vanwege de schokkende gevolgtrekkingen die Lévy maakt.
Nu typeert Lévy zijn boek zelf als ”romanquete”, een onderzoeksroman waarin feit en fictie door elkaar lopen. Dus kun je je afvragen of we zijn boek wel zo serieus moet nemen, vooral waar het zijn conclusies betreft. In een interview met de Frankfurter Rundschau relativeerde Lévy die fictiefactor. „Op het moment dat de feiten om interpretatie vroegen, gaf ik mijn voorstellingsvermogen de ruimte.” Zijn fictie bestaat dus meer uit het redelijk aan elkaar koppelen en het extrapoleren van feiten dan uit pure fantasie. Lévy’s boek bevestigt dit: het betoog is op een zorgvuldige manier opgebouwd waarbij van elke denkstap die hij neemt verantwoording wordt afgelegd. Ook op de momenten waarop Lévy zijn fantasie de ruimte geeft, maakt hij de lezer nadrukkelijk attent.
Intussen verbaast de titel: ”Wie vermoordde Daniel Pearl?” De moordenaar -de nu 32-jarige Omar Sheikh- is immers allang bekend, en zelfs door een rechtbank in Karachi tot de doodstraf veroordeeld. Lévy is er evenwel van overtuigd dat er meer daders achter de moord zitten, en in zijn boek legt hij daarvan getuigenis af. ”Wie vermoordde Daniel Pearl?” kent daarom verschillende hoofdrolspelers. In de eerste plaats Pearl zelf natuurlijk, maar ook Omar Sheikh en Lévy zelf - het boek is in de ikvorm geschreven, waardoor het iets Sherlock Holmes-achtigs krijgt. Maar de belangrijkste hoofdrolspeler is Pakistan, en misschien is dat -zo zullen we straks zien- wel het schokkendste onderdeel van het boek. Op dat moment komt er ook antwoord op de -overigens niet nadrukkelijk gestelde- vraag waarom Pearl nu echt werd vermoord.
Huis der verschrikking
Aangrijpend zijn de hoofdstukken waarin Lévy in de voetsporen van Pearl treedt, en bijvoorbeeld het huis binnengaat waar hij is vermoord. Onder de titel ”Bezoek aan het huis der verschrikking” schrijft hij: „Het huis waar op 17 mei na een maandenlange zoektocht op alle begraafplaatsen van de stad de overhemdknoopjes van Daniel Pearl werden teruggevonden en de autostoel waarop hij zit op de foto’s die de ontvoerders naar de pers stuurden - en daarna, in de tuin, één meter diep zijn lichaam, in tien stukken. Daar, in het hart van de wijk Gulzar e-Hijri, heeft naar alle waarschijnlijkheid de executie plaatsgevonden, en ik vermoed dat hij daar vanaf de eerste avond, werd gevangen gehouden.”
Lévy gaat ook in op de „naïviteit” die Pearl postuum is aangewreven, omdat hij als Amerikaan van Joodse komaf (!) zomaar in zee gaat met moslimradicalen, nota bene in een stad die zeer berucht is om zijn extremisme, Karachi.
„Waar is Gilani? Waar is de man die ik geacht word hier te ontmoeten? Zelfs toen had hij het niet in de gaten. Zelfs met een pistool in zijn zij, zelfs toen hij Bukhari breed glimlachend hoorde zeggen: Now you are kidnapped, meende hij nog steeds dat het een grap was.”
En dan volgt een nauwgezette beschrijving van de executie, gebaseerd op de videobeelden. De details van het tergend langzaam doorsnijden van Pearls keel zijn te gruwelijk om hier voluit te citeren. Daarom slechts een moment ervan, wanneer de videocamera het begeeft. „Omwille van de camera moet alles worden stopgezet en overgedaan. Twintig, misschien dertig seconden gaan voorbij, de tijd die de Jemeniet nodig heeft om zijn camera weer in orde te brengen en in te stellen. Pearl ligt nu op zijn buik. Zijn half afgesneden hoofd is wat weggezakt en rust nu ver achter op zijn schouders.”
Voor Lévy is deze rituele moord een soort tweede Twin Tower-aanslag, waarbij Amerika opnieuw op symbolische wijze te grazen wordt genomen. In het interview met de Frankfurter Rundschau zegt hij er zeker van te zijn dat kopieën van de video te koop zijn in moskeeën en madrassa (islamitische scholen) in Pakistan en andere landen.
Een echte Engelsman
Wie verantwoordelijk was voor deze gruweldaad is bekend. Toch heeft Lévy’s titel nog een ándere dubbele bodem. Sheikh Omar -in Lévy’s woorden: de dirigent van dit duistere orkest- komt namelijk ter sprake in een hoofdstuk dat als titel heeft: ”Een echte Engelsman”. „Omar is 20, en op zijn 20ste is zijn denkwereld engels, zijn vrienden zijn engels, zijn manier van denken is engels. Zijn lectuur is engels. Kortom: de vijand van het Westen is een product van het Westen. Die vurige jihadstrijder is gevormd op de school van de Verlichting en de Vooruitgang.”
Toch komt Omars moslimextremisme niet uit de lucht vallen, want voordat hij lid wordt van de militante moslimbeweging Jaish e-Mohammed -een van de meest extremistische en gewelddadige in Pakistan- raakt hij als student in Londen geobsedeerd door de burgeroorlog in Bosnië, en in het bijzonder door de aanval van de Serviërs op de Bosnische moslims. Het leidde bij hem tot „de bewustwording van een wereld waarin moslim-zijn een misdaad is en waar zich een ander mogelijk lot voordoet voor de Europese islam. Dat was iets dat de gelukkige jonge Brit die hij was tot in het diepst van zijn ziel treft.”
Via Bosnië en de buitenlandse islamitische strijders die daar actief zijn, komt Pakistan in beeld - het vaderland van zijn ouders. Via een minutieuze zoektocht -onder de titel ”De verbijsterde complexiteit van Omar”- komt Lévy tot de conclusie dat er achter de moord op Pearl meer zat dan enkel antisemitisme en antiamerikanisme. Hij ontdekt namelijk dat Omar ook betrokken was bij de financiering van de aanslagen op 11 september in de VS, en dat via hem zelfs het hoofd van de ISI, de Pakistaanse geheime dienst, generaal Ahmad Mahmoud, daarbij betrokken was.
„Dat de aanslagen van 11 september in ieder geval gedeeltelijk zijn beraamd en gefinancierd door geheime agenten van een zogenaamd bevriend land, een lid van de antiterroristische coalitie dat aan de VS logistieke hulp en zijn inlichtingenbronnen aanbod.” Pakistan dus. „Maar”, vervolgt Lévy, „als geaccepteerd wordt dat Ahmad en Omar dezelfde zijn (…) vraagt dat dan niet om een herziening van de huidige buitenlandse politiek die destijds van Irak een vijand en van Pakistan een bondgenoot maakte?”
De beerput die Pakistan heet wordt door Lévy nog verder uitgediept, omdat de ware reden van Pearls dood nog niet boven water is. Lévy citeert daartoe een interview van de journalist Hamid Mir met Osama bin Laden. Mir wordt niet zomaar opgevoerd: hij was een van de eerste contacten die Pearl had opgezocht voordat hij in Karachi zijn dodelijke afspraak maakte.
Volgende vraag
„Er zijn kranten”, aldus Mir tegen Bin Laden, „die beweren dat u chemische en nucleaire wapens aan het aankopen bent. Wat is daar van waar?” Bin Laden antwoordt: „We hebben die wapens, we beschikken over de middelen om ze af te schrikken.” „En waar komen die wapens vandaan?” vraagt Mir. Waarop Bin Laden antwoordt: „Laten we overgaan tot de volgende vraag.”
Voor Lévy is het inmiddels zonneklaar: de vraag die Bin Laden in dit interview ontwijkt, is het onderwerp waar Pearl vóór zijn dood aan werkte. Hij drukt zich in het boek nog sterker uit: „Had Pearl stukjes antwoord (en zoja, welke?) op de angstwekkende vraag of de emir van al-Qaida al dan niet bluft als hij zegt massavernietigingwapens te bezitten? Mijn hypothese is: Ja! En als dat waar is, zou het nog een mogelijke verklaring zijn voor zijn dood.”
Lévy voert als mogelijk bewijs een artikel aan van Pearl en een collega dat zij op 24 december 2001 schreven en waarvan het bekend was dat Pearl het jammer vond „dat het zo weinig impact had.” In het artikel komen de twee met een dubbele primeur: er zijn contacten tussen een Pakistaanse atoomgeleerde en al-Qaida en die contacten hebben de goedkeuring van de Pakistaanse regering, die het Westen juist wil doen geloven dat zijn gevaarlijkste wapens veilig achter slot en grendel zitten.
Lévy besluit het onderzoek dat Pearl vanwege zijn dood moest afbreken, zelf voort te zetten en stuit op een zekere Mahmoud, atoomgeleerde en „activist van de Harkat ul-Mujahideen, die een centrale rol had in de ontvoering en executie van Pearl.” Zijn islamisme, zegt Lévy, besmet alles wat hij doet, zelfs zijn wetenschappelijk werk, en inspireert hem tot een afschuwelijke theorie waarvan het Westen zich bewust zou moeten zijn, namelijk dat de Pakistaanse bom niet Pakistaans maar islamitisch is en daarom rechtens toebehoort aan de gemeenschap der gelovigen, aan de ummah.
Vervolgens komt Mahmouds baas ter sprake, en dat is iemand die wij Nederlanders goed kennen: Abdul Qadir Khan, de vader van de Pakistaanse kernbom, die in de jaren ’70 werkzaam was bij het Nederlandse nucleaire bedrijf Urenco. Khan heeft onlangs erkend gevoelige nucleaire informatie te hebben doorgespeeld aan landen als Noord-Korea en Libië.
Lévy belicht een andere duistere kant van hem: „Deze man is lid van de Laskar e-Toiba. Deze geleerde -deze Pakistaanse Oppenheimer- is officieel lid van een terroristische organisatie die net als de Harkat, de binnenste kring van al-Qaida vormt. Hij is een fanaticus die gelooft in kernwapens. Een fanaticus die de geheimen van de bom kent en duidelijk banden heeft met Osama bin Laden.”
„Laten we”, concludeert Lévy cynisch, „onszelf maar niet bang maken met de gedachte wat er zou gebeuren als de Pakistaanse president Musharraf zou worden afgezet en vervangen door een kliek godsdienstfanaten. Want die kliek is er al. De godsdienstfanaten zijn al binnen. Ze hebben ze immers zelf uitgevonden: de sleutel en de toegangscode voor de Pakistaanse silo’s, transmissiesystemen en de kernkoppen.”
Grootste schurkenstaat
Intussen blijft de vraag onbeantwoord hoever Osama bin Laden is met zijn pogingen zich massavernietigingswapens te verschaffen. „Het is mogelijk”, aldus Lévy, „dat Danny Pearl meer wist over het proces dat aan de gang is. Dat hij bijvoorbeeld bezig was een lijst op te stellen van de hogere officieren van de ISI, de Pakistaanse inlichtingendienst. Had hij informatie die de geruststellende verklaringen van Musharraf, die maar bleef beweren dat hij de hele nucleaire commandoketen (…) onder controle had, tegensprak?” Voor Lévy is dat geen vraag meer. Ik wed, schrijft hij, dat Daniel Pearl bezig was bewijzen te verzamelen van de heimelijke overeenkomst van Pakistan met de grootste schurkenstaten en terroristennetwerken van de wereld. „Mijn hypothese is dat hij een artikel aan het schrijven was over het dubbelspel van de Pakistaanse regering die enerzijds een bondgenoot is van de VS en die zich anderzijds via haar meest prestigieuze geleerden leent voor de meest schrikwekkende operaties van nucleaire proliferatie.”
En om dat te verdoezelen, moest Daniel Pearl dood. Hooggeplaatste Pakistaanse autoriteiten hadden er belang bij dat hij uit de weg werd geruimd. Dat is op zich al een schokkende conclusie, maar de (mogelijke) achtergrond van Pearls dood verbleekt bij wat Lévy vervolgens stelt: „Ik beweer dat Pakistan de grootste schurkenstaat is van alle huidige schurkenstaten. Ik beweer dat daar, tussen Islamabad en Karachi, een zwart gat aan het ontstaan is, waarbij vergeleken het Bagdad van Saddam Hoessein een vergaarbak van verouderde wapens was. Boven die Pakistaanse steden hangt een geur van apocalyps, en ik ben ervan overtuigd dat Danny die geur heeft geroken.”