Commentaar: Ongeschreven staatsrecht kan onverbiddelijk zijn
Met het staatshoofd mogen poseren op de trappen van het koninklijk paleis; voor vrijwel alle kersverse bewindspersonen vormt dat het sluitstuk van de beëdiging. Op zo’n plaatje mogen staan, is echter geen garantie voor succes. Regelmatig haalt een minister de eindstreep niet omdat hij voortijdig moet aftreden. Ook een staatssecretaris kan zich daartoe genoodzaakt zien.
In haar dissertatie over gevallen bewindspersonen prikt parlementair historica Charlotte Brand zorgvuldig een aantal mythes rond het aftreden van ’s lands hoogste bestuurders door. Een van die mythes is dat een bewindspersoon pas genoodzaakt is te gaan nadat de Tweede Kamer namens het volk het machtswoord heeft gesproken. Dat blijkt onjuist. In nogal wat van de door Brand onderzochte gevallen kwam de Kamer er helemaal niet aan te pas. De bewindspersoon hield, al dan niet na een aanmaning in de ministerraad, de eer aan zichzelf.
Wie Brands onderzoekssubjecten rangschikt op datum van aftreden en probeert na te gaan of het risico op een struikelpartij voor een bewindspersoon door de jaren heen groter of kleiner is geworden, krijgt het Spaans benauwd. Elk aftreden staat op zichzelf.
Vergelijkingen maken tussen kabinetten is bovendien een hachelijke zaak. VVD’er Korthals trad in 2002 af als minister van Defensie van het kabinet-Balkenende I, maar deed dat vanwege zijn optreden rond de zogeheten bouwfraude. Deze kwestie speelde onder het kabinet Kok II, dat toen al was uitgeregeerd. Zou de parlementaire enquêtecommissie haar eindrapport over de bouwfraude eerder hebben opgeleverd, dan was Korthals ongetwijfeld afgetreden voor de verkiezingen. Kok II, vaak weggezet als arrogant en regentesk, zou dan evenveel bewindslieden zijn kwijtgeraakt als Van Agt I dat, bogend op een wankele coalitie, naar de eindstreep wankelde. Aan die vergelijking conclusies verbinden, is een hachelijke zaak.
Toen voormalig staatssecretaris Teeven na de tragische dood van de Russische vluchteling Aleksandr Dolmatov in 2013 besloot aan te blijven, leek de trend voor Rutte II gezet: de VVD- en PvdA-bewindslieden van dit kabinet zouden als het even kon niet aftreden, maar optreden. Diezelfde Teeven struikelde vorig jaar echter alsnog over de Teevendeal. Dit betrof een al lang in de vergetelheid geraakte ontnemingsschikking met een drugscrimineel waarover de Tweede Kamer al in 2002, hoe summier ook, was geïnformeerd.
Als zijn aftreden ergens bij aansluit, dan bij Brands constatering dat de gang van zaken rond het aftreden van bewindspersonen tot het zogeheten ongeschreven staatsrecht behoort. Machtsverhoudingen, karakters en omgangsvormen; het speelt alles een rol.
Ongeschreven is echter niet hetzelfde als soft. Wie de naoorlogse periode overziet, kan becijferen dat ongeveer 14 procent van de tussen 1946 en heden beëdigde ministers en staatssecretarissen tussentijds is afgetreden. Dat is geen kleinigheid. Tel daarbij op dat Rutte II behalve Teeven nog een minister en drie staatssecretarissen verloor, en het is duidelijk: behalve ongeschreven kan het staatsrecht ook onverbiddelijk zijn.