”Wit licht”: over mystiek in de literatuur
Als het gaat over mystiek in de Nederlandse letteren vallen als vanzelf de namen van grote christelijke middeleeuwse mystici als Hadewych en Ruusbroec. Maar de inhoud van het begrip is veel breder.
Ook bij een flink aantal niet-christelijke literatoren van de afgelopen eeuw kunnen we van mystiek spreken. Dat is de visie van Jaap Goedegebuure en daarover gaat zijn boek ”Wit licht”.
Mystiek is een veelkantig begrip, maar we moeten er geen containerbegrip van maken, stelt Goedegebuure. Bij mystiek is er sprake van een gericht zijn op „een werkelijkheid buiten het waarneembare.” Anders gezegd: een diep beleefde ervaring van eenwording met het „bovenzinnelijke”: het goddelijke (al of niet verbonden met een persoonlijke God), het universum, de natuur, het diepste eigen zelf, kortom: het Andere. Het gaat om grensoverschrijdende ervaringen die bovenzinnelijk en onuitsprekelijk zijn.
Wanneer die kenmerken niet aanwezig zijn en we toch de term mystiek hanteren, is er sprake van begripsinflatie. Goedegebuure haalt hier de schrijver Louis Couperus aan, die in een van zijn romans spreekt van een „mystiek wantrouwen.” Wat moeten we ons hierbij voorstellen? Een wantrouwen dat ondefinieerbaar of ongrijpbaar is? In elk geval wordt hier het begrip mystiek uitgehold, omdat wezenlijke kernen –eenwording en grensoverschrijding– ontbreken.
Kosmos
”Wit licht” opent met een nuttig inleidend hoofdstuk. Goedegebuure probeert hier tot een begripsbepaling en indeling te komen van het veelsoortige verschijnsel dat we mystiek noemen. Het is een helder en zakelijk hoofdstuk.
Sprekend over mystiek in de Nederlandse literatuur, met name in de poëzie van circa 1890 tot heden, onderscheidt de auteur een drietal categorieën. Allereerst de christelijke mystiek. Deze begint in de middeleeuwen, met als beroemdste vertegenwoordigers de reeds genoemde Hadewych en Ruusbroec. Christelijke mystiek richt zich op de „eenwording” met God.
Maar er is daarnaast –en daar is het boek van Goedegebuure voor een belangrijk deel aan gewijd– een niet-christelijke mystiek. Deze is niet gericht op God, maar bijvoorbeeld op de natuur, de kosmos, het Al, kortom het Andere. Een flink aantal dichters uit onze literatuur –onder anderen Paul van Ostaijen en Hans Faverey– kunnen we hier een plaats geven. Deze dichters hebben volgens Goedegebuure veelal hoogstens een „losse band met de religie.” Zo zoekt bijvoorbeeld Henriëtte Roland Holst (1869-1952) in haar eerste dichtbundel naar „wijsheid” en „volkomenheid” die de tijdelijke, aardse werkelijkheid te boven gaat. Die begrippen moeten we echter beslist niet Bijbels of christelijk interpreteren: ze horen thuis op het brede terrein dat aan het eind van de 19e eeuw „nieuwe mystiek” werd genoemd.
Een derde mystieke richting is de niet-westerse mystiek, meestal oosterse mystiek genoemd. Het gaat hier om mystiek beïnvloed door stromingen uit het Midden-Oosten en India, zoals de soefibeweging in de islam en het zenboeddhisme. De in 1997 overleden dichter Arie Visser bijvoorbeeld getuigt in zijn gedichten van zijn fascinatie voor de islam.
Guido Gezelle
De christelijke mystiek beleeft een hoogtepunt in de poëzie van Guido Gezelle. Aan hem besteedt Goedegebuure royale aandacht, met name vanwege zijn spel met de taal, waarmee hij dichters als Paul van Ostaijen inspireerde. Gezelle benadrukt Gods aanwezigheid in de natuur:
Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft (…)
Gezelle kunnen we een natuurmysticus noemen: de natuur draagt Gods heilige voetstap, de voetstap van de Schepper.
Het viel me op dat Goedegebuure geen aandacht besteedt aan Willem de Mérode. Dit zal te maken hebben met het feit dat het avant-gardistische taalspel –zoals we dat bij Gezelle aantreffen– in diens meer traditionele poëzie ontbreekt. Niettemin wordt De Mérode, onder meer door zijn biograaf Hans Werkman, wel een „gereformeerde mysticus” genoemd, en dat lijkt me voldoende reden om deze dichter in een studie over mystieke literatuur niet te negeren.
De begrippen ”licht” en ”donker” blijken in de verwoording van de mystieke ervaring frequent voor te komen. Het zijn kernwoorden: door het donker –zoals Dante in zijn ”Divina Commedia”– naar het licht. Ook frequent, zowel in gedichten van christenen als in die van atheïsten en agnosten, is de combinatie ”wit licht”. Het ”witste licht” is een woordcombinatie in een gedicht van Jan Hanlo. En een versregel van Nijhoff luidt: „Gods witte licht breekt zich in kleuren.” Vandaar de titel van het boek.
Erudiet
”Wit licht” biedt veel informatie en het boek getuigt van grote eruditie. Maar het had wel wat overzichtelijker en toegankelijker kunnen zijn. Misschien wilde de auteur te veel in één boek stoppen: enerzijds een analyse van het werk van mystieke dichters, anderzijds een koppeling aan bepaalde 20e-eeuwse modernistische, avant-gardistische stromingen (onder meer expressionisme en dadaïsme).
Een gevolg hiervan is dat bepaalde dichters die een ontwikkeling doormaakten –bijvoorbeeld Paul van Ostaijen– in meerdere hoofdstukken aan de orde komen. Dat komt de toegankelijkheid niet ten goede.
Boekgegevens
Wit licht. Poëzie en mystiek in de Nederlandse literatuur van 1890 tot nu, Jaap Goedegebuure; Uitg. Vantilt, Nijmegen, 2015; ISBN 978 94 6004 234 8; 256 blz.; € 19,95.