Ex-gereformeerden schrijven boek over hun afscheid van de kerk
„Blij en gelukkig zijn wij met de geboorte van Johannes Pieter.” Die tekst plaatsten Jan van Cuilenburg en zijn vrouw op het geboortekaartje van hun oudste zoon. Het kaartje viel bij de ouders van Jan niet in goede aarde: er werd met geen woord gerept over God.
Het christelijk geloof verdween van lieverlee uit het leven van Jan van Cuilenburg (69) en van zijn zus Paula (62). Ze vlogen uit, uit hetzelfde nest: een oerdegelijk gereformeerd gezin met vijf kinderen uit Katwijk. Een gezin in de jaren vijftig waar niet getwijfeld werd aan God en Zijn Woord. Waar vader luisterde naar radio-uitzendingen van de NCRV en moeder boodschappen deed bij de gereformeerde bakker, ook al was de hervormde dichterbij.
Over hun zoektocht, en die van hun familieleden, schreven ze samen ”De jeugd vloog uit. Hoe babyboomers het gereformeerde nest verlieten”. In het boek verweven Jan en Paula van Cuilenburg hun familiegeschiedenis met de historie van de gereformeerde zuil sinds de jaren vijftig.
Verbazing en verwondering dreven hen om het boek te schrijven, vertellen broer en zus –„zeg maar Jan en Paula”– in het appartement van Jan in Amsterdam. Paula: „We stelden ons regelmatig de vraag: hoe is het toch mogelijk dat slechts in enkele decennia ons oerdegelijke calvinistische gezin alle kanten uitwaaierde? Dat proces wilden we beschrijven. Ons gezin is exemplarisch voor veel andere gereformeerde families.”
Is uw boek een ontworstelboek à la Franca Treurs ”Dorsvloer vol confetti”?
Jan: „Een prachtig woord: ontworstelboek. Maar nee, ons boek is niet geschreven vanuit een weerzin tegen het christelijke geloof, zoals je ziet bij Jan Wolkers of Maarten ’t Hart. We laten slechts zien hoe wij ons spiritueel ontwikkeld hebben.”
Hoe kijkt u terug op uw opvoeding?
Jan: „Mijn vader was zwaar op de hand. Hij worstelde sterk met de vraag of hij uitverkoren was of niet. De angst hield hem in de greep. Soms zo sterk dat hij niet aan het avondmaal ging. Hij voelde zich dan te zondig. Dat heeft op mij een beklemmende indruk gemaakt.”
Paula: „Mijn vader zag God als Rechter, een God Die zal oordelen of je goed geleefd hebt of niet. Dat heeft mijn beeld van God beïnvloed. Tegelijkertijd was hij in sommige opzichten best progressief voor die tijd. Toen ik theologie wilde studeren, stimuleerde hij dat. Hij was er zelfs trots op. Een studie die destijds voor vrouwen niet voor de hand lag.”
Jan: „Ik heb over het algemeen goede herinneringen aan ons gezin, aan de kerk. Ik heb geen behoefte om daar naar over te doen. Maar het is een gepasseerd station.”
Wanneer ontstond bij u de twijfel over de gereformeerde leer?
Jan: „Ik heb daar eigenlijk nooit echt in geloofd. Dat je zondig bent en in de hel kunt komen, gaat er bij mij niet in. En dat Jezus aan het kruis ervoor heeft gezorgd dat je zonden vergeven kunnen worden, daar ben ik te rationeel voor ingesteld. Natuurlijk sprak ik dat niet uit. Ik wilde mijn ouders geen pijn doen. Wel vertelde ik hun dat ik geen belijdeniscatechisatie ging volgen. Dat vonden ze moeilijk.”
Paula: „Ik had veel vragen over het christelijk geloof, maar ik heb wel belijdenis gedaan. Bewust koos ik voor een studie theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Daar hoopte ik antwoorden op mijn vragen te krijgen.”
Het tegendeel bleek waar. Aan de VU, waar u beiden studeerde, groeiden de twijfels.
Paula: „Tijdens mijn studie kwam ik in aanraking met de ideeën van de theoloog Kuitert, die stelde dat al het spreken over boven van beneden komt en daarmee aanvechtbaar is. En met de historisch-kritische methode, die bestrijdt dat de eerste Bijbelboeken door God aan Mozes zijn geopenbaard en dat hij ze vervolgens heeft opgeschreven, zoals ik altijd had geleerd. Ik schoof geleidelijk op. Het spirituele en ethische van het geloof werd belangrijker voor mij dan dogmatische leerstelligheden.”
Jan: „De theologische inzichten van Kuitert ervoer ik als bevrijdend. Ik twijfelde al aan het christelijk geloof. De VU bleek een goede voedingsbodem voor mijn kritiek.”
Paula: „Dat zegt ook wel iets over de VU in die tijd.”
Jan: „Het waren roerige jaren. Jaren waarin de feministische en de bevrijdingstheologie hun opmars maakten; van discussie en strijd over het proefschrift van Wiersinga (een gereformeerde studentenpredikant, JvH), die de klassieke verzoeningsleer verwierp.”
Paula: „Ik raakte betrokken bij de Keizersgrachtkerk, een progressieve gemeente die allerlei, vooral liturgische, vernieuwingen doorvoerde. We vierden daar wekelijks het avondmaal, en gemeenteleden hadden een actieve rol in de kerkdiensten.”
Paula van Cuilenburg vindt werk in het landelijke dienstencentrum van de toenmalige Samen op Weg-kerken, wat nu de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) heet. Ze schrijft artikelen en boeken over onderwerpen zoals gebed, spiritualiteit en meditatie.
In de jaren die volgen, schuift ze langzaam maar zeker op. „De Bijbel ging ik zien als een boek dat de neerslag is van ervaringen van mensen. Een boek dat antwoorden wil geven op levensvragen. Ik geloofde niet meer in een persoonlijke almachtige God, maar meer in een god die je in je naaste kunt ontmoeten, of in de natuur of in de kunst.”
Het christelijk geloof zegt Paula van Cuilenburg steeds minder. Dat zorgt voor een innerlijk conflict in haar werk. „Geleidelijk werd het doen alsof: doen alsof ik nog in de God van het christendom geloofde, doen alsof het instituut kerk ook voor mij persoonlijk van waarde was, doen alsof ik nog betrokken was bij een plaatselijke kerk. Dat hield ik niet lang vol.”
Uiteindelijk, Paula van Cuilenburg werkt dan al niet meer bij het dienstencentrum van de PKN, schrijft ze zich uit bij de kerk. Ze noemt zichzelf nu agnost, iemand die niet weet of er een god is.
Jan van Cuilenburg, destijds hoogleraar communicatiewetenschap aan de VU, neemt eind jaren tachtig, samen met zijn vrouw, het besluit om de kerk definitief vaarwel te zeggen. „De christelijke vanzelfsprekendheden waren voor mij al lang betwijfelbaar, maar ik had mentaal nog niet de definitieve stap gezet om de kerk te verlaten. En dat dan ook aan familie en vrienden te vertellen.”
Het is het begin van een spirituele zoektocht die eindigt in het boeddhisme. „Aandachtig leven in het hier en nu, daar draait het om voor mij. Via meditatie probeer ik inzicht te krijgen in hoe mijn geest werkt.”
Heeft de kerk volgens u steken laten vallen?
Paula: „Dat vind ik een lastige vraag. Het is een individuele weg geweest. Ik verwijt de kerk niets. Misschien had ze meer ruimte aan twijfel kunnen bieden. De vrijzinnige kerken waar ik kwam, deden dat echter wel.”
Jan: „De kerk heeft voldoende gedaan om mensen te betrekken. Onze predikant in de jaren zestig en zeventig was geen man van dogma’s, maar van actie. Achter in onze kerk bevond zich een wereldwinkel. Er kwamen bandjes in de kerk in plaats van een orgel. Al deze vernieuwingen konden mij echter niet bij de kerk houden. Ik wist dat het christelijk geloof gewoon niet waar kon zijn. Mijn wetenschappelijk hart zei: God is een menselijk verzinsel. Net zoals ik ook niet geloof dat Mohammed vanuit Jeruzalem ten hemel gevaren is.”
Wat biedt u troost in het leven, bijvoorbeeld na de aanslagen in Parijs?
Jan: „Ik kan geen troost bedenken bij zo’n afschuwelijke ramp. Wel hoop, omdat de mens niet alleen geneigd is tot het kwade, maar ook, ondanks al zijn onhebbelijkheden, egoïsme en andere nare karaktertrekken, in staat is tot het goede.”
Paula: „Heb je dat filmpje gezien van dat Franse jongetje op de arm van zijn vader? De vader stelt zijn zoontje gerust en zegt: „De bloemen en de kaarsjes, die beschermen ons.” Een onbekende man speelde na de aanslagen in Parijs op zijn piano een prachtig lied van John Lennon. Dat soort dingen biedt mij troost. Als ik niet meer in het goede van de mens kan geloven, gaat bij mij het licht uit.” Wat hebt u nog met God, met de Bijbel?
Jan: „God is mij een te simpel concept. Neem het mysterie van het universum. Er zijn miljarden planeten en sterren. Hoe meer wij ontdekken, hoe minder wij weten. In de Bijbel lees ik niet meer. Wel vind ik het belangrijk dat mensen kennisnemen van zijn inhoud. Hij heeft een belangrijke invloed gehad op de Nederlandse cultuur.”
Ieder mens heeft een ingeschapen godskennis. Wat doet u daarmee?
„In aangeboren godsdienstige gevoelens geloof ik niet. De meeste zijn aangeleerd. Als ik in het Midden-Oosten was geboren, was ik moslim geweest. De mens heeft er nu eenmaal behoefte aan om opgenomen te worden in een groter verhaal. Van de vele duizenden godsdiensten die de wereld gekend heeft, zijn de meeste al lang weer verdwenen.”
Paula: „Het goddelijke is in elk mens te vinden: in het goede, het mooie. De Bijbel vertolkt voor mij belangrijke waarden zoals naastenliefde en compassie. De verhalen hebben mij gevormd.”
Hoe kijkt u naar de kerk in Nederland?
Jan: „VVD-leider Bolkestein zei ooit: „Met de teloorgang van het christendom verliest de samenleving een bezielend verband.” Daar heeft hij gelijk in. Ik zie het in de manier waarop ons land reageert op de komst van de vele vluchtelingen. Er is geen eenheid. Voor- en tegenstanders maken elkaar uit voor rotte vis. Die ontwikkeling gaat me aan het hart.”
U bent er zelf mede debet aan.
Paula is even stil. „Wij hebben ons er inderdaad met onze keuzes zelf buiten gezet.”
Jan, met enige stemverheffing: „Maar ik kan niet anders. Ik kan niet anders dan twijfelen. Ik kan niet meer terug. Als land moeten wij aan de slag om nieuwe vormen van zingeving te creëren, zoals het humanisme waarin individualisme en compassie samengaan. Daar zijn we toe in staat, hoewel we nog een lange weg hebben te gaan.”
U kunt niet meer terug?
Jan: „Nee, ik voel me nu bevrijd. Mijn overgang naar het boeddhisme ervaar ik als thuiskomen. Ik hoef nu niet meer in dogma’s te geloven.”
Paula: „Soms zou ik graag willen geloven in een leven na de dood. Of dat het allemaal ooit goed komt met de wereld. Ik hoop daarop, maar ik weet het niet zeker.”
U schrijft: „Heel af en toe komt er een gedachte bij me op: „Stel dat het allemaal wel waar is wat ik heb meegekregen over het gereformeerde geloof?””
Paula: „Ja, soms denk ik: Stel dat ik het mis heb. Stel dat er toch een oordelende God is? Maar mijn ratio wint het vaak van deze angstige gedachten.”
Jan: „Als het christelijk geloof toch waar is, ben ik de klos.”
Bij de dood komt het er wel op aan.
Jan: „Geloven maakt het voor een mens gemakkelijker, dat geef ik toe. Wij staan er dan alleen voor.”
„In ons huis geen kerstboom”
„We hebben vader niet vaak boos gezien. Hij was een zachtmoedig mens. Maar in geloofszaken was hij stellig en weinig buigzaam. En dat heeft hem een enkele keer tot grote boosheid, zelfs tot enige woede gebracht. Alle vijf kinderen herinneren zich nog het kerstboomincident, een traumatische gebeurtenis eind jaren vijftig bij ons thuis. Moeder had voor het eerst een kerstboom gekocht. Een mooie, grote dennenboom vastgespijkerd op een houten kruis. Hij stond in de achterkamer, in een hoek vlak bij het raam en de tuindeuren. Blij en trots waren we, want we waren de eersten in de straat die zich de luxe van een kerstboom konden veroorloven.
Eind van de middag, zo rond halfzes, kwam vader thuis. De kleine Paula, de jongste, rende naar de voordeur. „Papa, papa, we hebben een kerstboom”, riep ze vrolijk huppelend uit. Vader gaf haar een aai over de bol, maar zijn gezicht verstarde. (…) Hij liep de gang door, met zijn jas nog aan, en ging de achterkamer in. „Lyda, wat maak je me nou? Wat moet die boom hier, waar komt die vandaan, ben je helemaal…”, wierp hij moeder met luide stem toe. Met grote stappen liep hij naar de tuindeuren van de achterkamer, gooide deze woest open, pakte vervolgens de boom vlak onder de piek vast en wierp hem met ballen en al de tuin in. Gerinkel van ballen en een piek door de lucht. „In ons huis geen kerstboom. Je weet wat ik ervan vind”, bitste hij.
(Uit: ”De jeugd vloog uit”)
Boekgegevens
”De jeugd vloog uit”, Jan van Cuilenburg en Paula van Cuilenburg; uitg. Damon, Budel, 2015; ISBN 978 94 6036 217 0; 176 blz.; € 19,90.