Brief aan Diognetus: Christen is in de wereld, maar niet van de wereld
Ergens tegen het einde van de tweede eeuw na Christus schreef een onbekende auteur een soort open brief „aan Diognetus.” Een geschrift dat aan actualiteitswaarde niets heeft verloren, zegt dr. Michiel D. J. Op de Coul. De kern ervan? „Wat de ziel is in het lichaam, dat zijn de christenen in de wereld.”
De ziel, gaat de brief verder, „is verspreid over alle ledematen van het lichaam; evenzo de christenen over de steden van de wereld. De ziel woont in het lichaam, maar zij is niet van het lichaam; evenzo de christenen, zij wonen in de wereld maar zij zijn niet van de wereld.”
Talloos vaak is de ”Brief aan Diognetus” al geciteerd, en het aantal uitgaven ervan beloopt, wereldwijd, inmiddels de tachtig. Het weerhield dr. Op de Coul er niet van het vroegchristelijke document opnieuw in het Nederlands te vertalen en van een uitvoerige inleiding te voorzien. De nieuwe editie vormt het zevende deel in de reeks Ad Fontes (naar de bronnen) van de Zoetermeerse uitgeverij Meinema. Deze staat onder redactie van prof. dr. Paul van Geest, prof. dr. Riemer Roukema en dr. Vincent Hunink. Dr. Op de Coul (1961) is universitair docent Grieks en Latijn aan de faculteit katholieke theologie van de Universiteit van Tilburg.
Wat motiveerde u om de Brief aan Diognetus opnieuw te vertalen?
„Klassieke teksten moeten eigenlijk steeds opnieuw onder de aandacht worden gebracht. De laatste Nederlandse vertaling van de brief dateert uit 1967, bijna vijftig jaar geleden dus. Die is sindsdien nog wel twee keer herdrukt, maar de vertaling zelf bleef ongewijzigd. Maar de tijd gaat verder, en taal is altijd in beweging.
Een meer persoonlijke reden is dat ik door de Brief aan Diognetus al getroffen werd toen ik hem las als student. Hij is me altijd bijgebleven, met het idee: ik wil er nog een keer iets mee doen. Het bijzonder fraaie Grieks, de manier waarop de auteur zijn gedachten onder woorden brengt… Zeker in hoofdstuk 5 en 6: in kort bestek beschrijft hij daar voor een niet-christelijk publiek wat er nu zo bijzonder is aan het christendom.”
Voor de hand liggende vragen: wie was die auteur, en wie was Diognetus?
„Over beiden weten we eigenlijk niets. De brief werd in 1436 bij toeval ontdekt in Constantinopel. Het enige dat we voor onze beeldvorming hebben is deze Griekse tekst – niet eens meer het oorspronkelijke manuscript, dat is in 1870 verloren gegaan bij de beschieting van Straatsburg. In Nederland is een kopie ervan in het bezit van de Universiteit Leiden, waarvan ik gebruik heb mogen maken. Heel interessant.
Er is ook niet één ander geschrift uit de Vroege Kerk waarin naar de Brief aan Diognetus wordt verwezen. Het blijft daarom gissen. Mogelijk is de geadresseerde Tiberius Claudius Diognetus geweest, die rond 200 procurator in Egypte, Alexandrië, was. Een andere hypothese is dat het hier gaat om de Diognetus over wie we lezen in de dagboeknotities van keizer Marcus Aurelius. De brief moet dus vermoedelijk in Alexandrië of Rome worden gesitueerd. Zelf denk ik eerder aan het laatste. Waarbij de auteur zich in Diognetus, waarschijnlijk een aanhanger van de filosofie van de Stoa, richt tot een breder niet-christelijk publiek. Vrij zeker is wat mij betreft ook wel dat de brief is geschreven ruim voor Nicea en voordat keizer Constantijn het christendom tot staatsgodsdienst verhief.”
Van een echte brief is geen sprake, schrijft u.
„De titel ”Brief aan Diognetus” –”Epistula ad Diognetum”– is afkomstig van Henricus Stephanus, oftewel Henri Estienne, die in 1592 de eerste editie bezorgde. Maar inderdaad: een echte brief is het niet. Je zou het een open brief kunnen noemen. Vergelijk het met de brieven van Paulus, of Plato: die waren vaak als persoonlijk schrijven ingekleed, maar bedoeld voor een breder publiek.”
Hoe zou u de inhoud ervan samenvatten?
„Dan kom je opnieuw uit bij hoofdstuk 5 en 6, met daarin de fameuze formuleringen over het christelijk leven (zie ”Burgerrecht in de hemel”, AdH). Kern van de brief is voor mij de zin waarmee hoofdstuk 6 begint: „Om het in een paar woorden te zeggen: wat de ziel is in het lichaam, dat zijn de christenen in de wereld.” Die zin staat ook afgedrukt op de omslag. Vervolgens beschrijft de auteur de menswording van God als de centrale gebeurtenis in de geschiedenis. Iets wat volstrekt inging tegen alle godsdienstige ideeën tot dan toe. God Die mens werd, Die Zijn Zoon naar deze aarde stuurde – dat was iets ongehoords. Maar alleen zo was er redding mogelijk.”
Opvallend hierbij, stelt u vast, is dat de Naam Jezus, of Christus, niet wordt genoemd.
„Inderdaad. Wel zie je de traditionele ”logosgedachte” steeds terugkomen, en schrijft de auteur bijvoorbeeld over het scheppende Woord, de Zoon, of de beminde Zoon van God. Maar de Namen Jezus en Christus lees je niet. Ook de Heilige Geest wordt overigens niet genoemd. Dat alles versterkt de gedachte dat de Brief aan Diognetus vóór Athanasius en het Concilie van Nicea, in 325, moet worden gedateerd. Wat niet betekent dat de brief onorthodox is.”
Eén ding maakt de brief volgens u ook duidelijk: de schrijver was „geen man van wereldverzaking.”
„Dat trof me, ja. De auteur richt zich tot iemand die zich beweegt in het grotestadsmilieu. En dan zegt hij dat christenen het als hun taak zien goed te doen, de naaste lief te hebben; niet om uit de wereld weg te gaan. Je vindt in de brief geen enkele verwijzing naar het monastieke leven, naar ascese. Ik denk ook dat Diognetus, de geadresseerde, vreemd opgekeken zou hebben als hem het advies was gegeven de wereld te ontvluchten. Tegelijk: christenen nemen wel afstand van de geníétingen van de wereld.”
Over de Joden is de brief bepaald minder positief. Christenen, aldus de auteur, houden zich verre van hun „ordinaire willekeur, bedriegerij, bemoeizucht en arrogantie.”
„Wat zal ik ervan zeggen… een minder aangename passage. Maar ik denk dat je deze ook moet zien in het licht van de bij het genre behorende argumentatielijn: de christenen vormen, na de Joden en Grieken, een ”genus tertium”, een derde volk. De Griekse filosofie wordt even respectloos behandeld. Je merkt dat er de auteur veel aan gelegen is om het bijzondere, volstrekt nieuwe, karakter van het christendom te benadrukken.”
Hoe verklaart u het dat de Brief aan Diognetus nog steeds zo veel mensen aanspreekt?
„Ik denk dat dit komt doordat de tekst universaliteit uitstraalt, iets robuusts, iets doorleefds ook. Het is ook een tekst die ons helpt onze eigen identiteit opnieuw te doordenken. Het boekje komt niet voor niets uit in de reeks Ad Fontes: naar de bronnen. De christelijke traditie herbergt een schat aan waardevol materaal.”
Een van de twee motto’s die u voor in uw boekje hebt vermeld, luidt: „Wird Christus tausend mal zu Bethlehem geboren/ Und nicht in dir, du bleibst noch ewiglich verloren.” Vanwaar dit motto, dat in bevindelijk gereformeerde kring meteen herkenning oproept?
„Het is een uitspraak van Angelus Silesius, een mystiek dichter uit de zeventiende eeuw die aanvankelijk luthers was, maar later overging tot het rooms-katholicisme. Eigenlijk heette hij Johannes Scheffler. Hij staat dicht bij de piëtistische beweging.
Het eerste motto in mijn boekje is ontleend aan Marcus Aurelius. Dat sluit aan bij de denkwereld van Diognetus. Het tweede motto, van Silesius dus, is helemaal in de geest van de schrijver van de brief. Zelf ben ik rooms-katholiek, maar zo’n zin behoort tot de uitspraken die de denominaties overstijgen – katholiek in de eerste betekenis van het woord zijn.”
De Brief aan Diognetus helpt ons onze eigen identiteit opnieuw te doordenken, zei u. Is dat ook wat u met deze vertaling beoogt?
„Ik kan me zeker iets voorstellen bij de oproep die de Duitse bondskanselier Angela Merkel onlangs heeft gedaan. Constateren we met z’n allen dat de vluchtelingen die naar West-Europa komen hun religie serieus nemen? Misschien kan dat voor ons dan aanleiding zijn om de religie die West-Europa heeft gestempeld, het christendom, weer serieus te gaan nemen, zei Merkel. En in de Brief aan Diognetus lees je wat de christelijke identiteit inhoudt.”
Burgerrecht in de hemel
Bekend is de passage in de Brief aan Diognetus waarin het leven van de christenen wordt beschreven. „Zij wonen in Griekse en in niet-Griekse steden, al naargelang het lot dat ieder van hen is toebedeeld, en hoewel zij de plaatselijke gewoonten volgen in kleding, voedsel en overig levenonderhoud, leggen zij op wonderlijke en –toegegeven– paradoxale wijze getuigenis af van de aard van hun eigen burgerschap. Zij wonen ieder in hun eigen vaderland, maar verblijven daar tijdelijk. Zij nemen overal aan deel als burgers en zij verdragen alles als vreemdelingen. Elk land in den vreemde is hun vaderland en elk vaderland is hun vreemd. Ze trouwen, zoals iedereen, en krijgen kinderen, maar ze leggen hun pasgeborenen niet te vondeling. Ze delen dezelfde tafel, maar niet hetzelfde bed. Ze zijn in deze wereld, maar ze laten zich niet leiden door de wereld. Zij brengen op aarde hun leven door, maar hebben burgerrecht in de hemel. Zij gehoorzamen de wetten die vastgelegd zijn, maar met hun eigen leven zijn ze aan de wetten superieur. Naar allen gaat hun liefde uit, en door allen worden zij vervolgd” (blz. 45).
Niet door geweld
Bijzonder actueel is –ook– het gedeelte waarin het gaat over God Die Zijn Zoon naar deze aarde heeft gezonden. „Om een schrikbewind te voeren? Om angst en ontzetting te brengen, zoals mensen zouden kunnen denken? Beslist niet. In mildheid en zachtmoedigheid, als een koning wanneer hij zijn zoon zendt, heeft Hij een koning gezonden, heeft Hij Hem als een God gezonden, heeft Hij Hem als mens naar de mensen gezonden. Hij zond Hem als iemand die redding brengt, als iemand die overtuigt, en niet dwingt. God laat zich niet in met geweld. Hij zond Hem om ons te roepen, niet om ons achterna te komen” (blz. 49).
Brief aan Diognetus, bezorgd, vertaald en ingeleid door Michiel Op de Coul;
uitg. Meinema, Zoetermeer, 2015; ISBN 978 90 211 4368 2; 64 blz.; € 15,95.
Lees ook: