Binnenland

Voluit koningin naast de rode loper

Zij was mevrouw en geen majesteit. Van pompeus gedoe had Juliana, Koningin der Nederlanden van 1948-1980, een afkeer. Zij wilde vooral gewoon zijn. Tegelijkertijd wist ze zelf heel goed dat dat onmogelijk was. Het koningschap vervullen was geen willekeurige baan. Toch probeerde Juliana heel haar leven zo veel mogelijk gewoon te zijn. Een reden waarom ze wel werd getypeerd als de ”koningin naast de rode loper”.

Binnenlandredactie
20 March 2004 17:20Gewijzigd op 14 November 2020 01:03

„Voor een koningin is haar taak als moeder even belangrijk als voor iedere andere vrouw.” Met deze zin in haar inhuldigingsrede wist Juliana in 1948 het Nederlandse volk voor zich te winnen. Onder de vleugels van moeder Juliana kon het volk veilig schuilen. Daar had het ook wel behoefte aan na een oorlog en na de toestanden in Nederlands-Indië. Toen ze zich ook nog afvroeg: „Wie ben ik dat ik dit doen mag?” sloten de Nederlanders haar voorgoed in hun hart.

De moederfiguur zou onlosmakelijk met Juliana verbonden blijven. Toen zij in januari 1999 even in het ziekenhuis belandde, belden luisteraars massaal naar een radioprogramma. Uit de reacties sprak een diepe bewondering voor de oude koningin. „Zij heeft ons als een moeder geregeerd” was de algemene teneur. En zo is het ook vandaag. Degenen die Juliana als koningin meemaakten, spreken lof en waardering uit voor de oud-landsvorstin.

In Juliana leerde het volk een vrouw en een mens kennen met al haar ups en downs. Dat was anders in de tijd van Wilhelmina, die vooral een militaire en een mannelijke uitstraling had, passend overigens in de tijd van toen. Het gaf Juliana een ander soort verbondenheid met haar onderdanen, een die een president nooit krijgt.

Bewogenheid
Juliana liet zich vooral kennen als een vrouw met een grote belangstelling voor sociale vraagstukken. Haar bewogenheid voor de mens in het algemeen en de zwakke en kwetsbare mens in het bijzonder was groot. Daarmee verwierf ze de achting en de populariteit van het volk. Bij het oplossen van de sociale problemen stond bij haar de waardigheid van hen die in nood verkeren voorop. Hun problemen moesten worden bezien „met de ogen van een maatschappelijk werker.” Dat laatste beroep zou zij ook zeker gekozen hebben, als ze niet voorbestemd was geweest voor het bekleden van het koningschap.

De verwezenlijking van de verzorgingsstaat tijdens haar regering zag koningin Juliana als een groot goed, hoewel ze de schaduwzijden ervan onderkende. De verzorgingsstaat paste bij wat zij als een onvoorwaardelijke plicht zag: verantwoordelijkheid van allen voor allen.

Juliana hechtte ook aan het beeld van de bezorgde moeder. Zij was diep geroerd toen koningin Beatrix bij haar inhuldiging zei: „Niet alleen voor mij, voor ons uw dochters, maar voor het hele Nederlandse volk bent u een moeder geweest.” In de menselijke vertolking van het ambt door haar voorgangster zag de dochter een voorbeeld.

Dat menselijke en dat gewone heeft Juliana gedurende heel haar leven nagestreefd. Voor haar vrienden zou ze altijd Jula blijven. Een vriendin die haar kort na haar troonsbestijging aanschreef als Majesteit, kreeg een standje terug. „Wat voor soort van voorwereldlijk monster denk je dat ik ga worden.” Met „lieve of nare Ju” mocht de vriendin haar brief beginnen, maar niet met iets anders.

Bij haar aantreden als vorstin schrapte ze de revérence uit het hofprotocol. Ze liet weten dat de mensen haar als mevrouw mochten aanspreken. Haar ministers heten geen excellentie maar meneer. Luns, gedurende twintig jaar haar minister van Buitenlandse Zaken, vond die gewoonheid afschuwelijk.

Ontwapenend
Het ontwapenende in haar vertederde de mensen die haar ontmoetten. Ze wist op haar beurt mensen op hun gemak te stellen. Bij de opening van een huishoudbeurs haalde zij een breikous uit haar tas. De vrouw die zou haar begeleiden, was op slag haar zenuwen kwijt. Als twee keuvelende vriendinnen werkten ze vervolgens het programma af.

Aan de van te voren opgestelde programma’s hield Juliana zich zeker wat de tijd betrof meestal niet. Als ze ergens door getroffen was, wilde ze het naadje van de kous weten. Haar gevolg waarschuwde haar dan dat het tijd werd op te stappen. Zij kregen vaak te horen: „Daar heb ik niets mee te maken. Ik heb dat programma niet zo opgesteld.”

Zij wilde de mensen die ze ontmoette het gevoel geven dat zij er bij hoorden. Als ze een ziekenhuis bezocht, liet ze kort van tevoren weten: „U weet, ik kom hier voor de mensen en niet voor de directeuren.”

Die drang naar gewoonheid zat er al vroeg in. Als jong meisje verzuchtte ze tijdens een wandeling tegen een hofdame: „Hè, wat zou ik het nu toch dolletjes vinden, net als die andere kinderen in een tram te zitten.” Het protocol en de nieuwsgierigheid van het publiek maakten dat onmogelijk.

Keer op keer zou zij merken dat zij niet ’een van ons’ was. Bij haar aanneming als lid van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1927 wenkte de predikant haar dat zij als eerste naar voren moest komen. Juliana wenkte terug: niet ik. Zij wilde niet vooraan gaan, maar tussen de anderen in, omdat zij voor God allemaal gelijk waren. Niemand van de andere jonge lidmaten had de moed om naar voren te gaan, zodat Juliana uiteindelijk toch maar naar voren ging.

Pacifisme
Met de beperkingen van het koningschap kwam Juliana herhaaldelijk in botsing. Zij was, zeker in de beginjaren van haar regering, een gedreven idealiste. Het trauma van de Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat pacifiste in haar tot volle wasdom kwam. Aan de vooravond van haar reis naar de Verenigde Staten in 1952 kwam het binnenskamers tot een uitbarsting. Prins Bernhard had de redevoeringen gelezen die zijn vrouw zou houden. De inhoud ervan stond hem, een overtuigd atlanticus, niet aan. Als de staatsrechtelijk verantwoordelijke minister, Stikker, ze niet zou schrappen ging hij niet mee. Stikker zadelde een ambtenaar op met de klus. Hij wist na veel getouwtrek met de koningin de grootste angel eruit te halen, zodat de prins meeging.

Niettemin verbaasde de rede tot het Amerikaanse Congres de toehoorders. Het Nederlandse staatshoofd sprak een bezield getuigenis uit in plaats van de gebruikelijke nietszeggende hoffelijkheden. „Waar ik voor wil pleiten, zijn de belangen van de wereld als geheel. Indien Amerika niet alleen wenst te staan, denk ik dat het niet alleen zijn hulp aan anderen wil geven, maar dat het ook op hun steun rekent. Nederland kan die steun geven, maar alleen in de vorm van goodwill. (…) Het is niet het gevoel van de kleine tegenover de grote, noch dat van hem voor wie plannen worden gemaakt jegens hem die plannen maakt, maar het gevoel van vriendschap en verwantschap van de vrijen voor de vrijen voortgesproten uit die algemene en zeer diep gewortelde zin voor samenhang, de broederschap en de coëxistentie van de gehele mensheid.”

Hier stond iemand die woorden zei die regelrecht indruisten tegen het bewapeningsbeleid en de confrontatiepolitiek van de Amerikanen. Ook in andere redevoeringen tijdens de reis herhaalde Juliana haar vreedzaam pleidooi. De Amerikanen begrepen er niets van. Zeker niet toen zij op de vraag hoe het Amerikaanse volk de taken, die zij het opdroeg, moest invullen, antwoordde: „I have no idea whatsoever”. (Ik heb geen flauw idee).

Thuis zou het pacifisme van de koningin de splijtzwam tussen haar en haar man worden. Prins Bernhard meende dat zijn vrouw volkomen onder invloed was geraakt bij de gebedsgenezeres Greet Hofmans, die vanwege de oogkwaal van prinses Christina aan het hof was gekomen. In 1956 greep de regering in. Juliana kreeg de rekening voor haar idealisme gepresenteerd en ze moest inbinden. Met Hofmans en het pacifisme moest het uit zijn. Nederland wilde een loyaal NAVO-lid zijn. In dat regeringsbeleid was geen plaats voor retoriek die hoorde bij de derde weg en het streven naar neutraliteit.

Europa
Op andere terreinen toonde Juliana zich een waardig ambassadrice van Nederland. Geheel in overeenstemming met het regeringsbeleid was zij een vurig pleitbezorgster van de Europese eenheid, een weg die haar dochter Beatrix later ook zou inslaan. Binnen 25 jaar moest Europa wat haar betrof een zijn. „Wanneer wij de handen ineenslaan en elkander helpen, dan kan Europa een overvloed van stoffelijke rijkdommen verwerven en een rijkdom aan culturele waarden gaan verspreiden, door morele kracht.” Zij onderschreef de stelling: „Maak Europa en er zullen Europeanen zijn.”

Haar leidend beginsel was opnieuw beginnen, het verleden afschrijven en vooral de fouten daaruit niet herhalen. „Wie alleen naar het verleden kijkt, snijdt voor zichzelf de toekomst af.” In haar afwijzing van het verleden was zij veel radicaler dan haar meeste generatiegenoten. Van een haat tegenover de Duitsers wilde ze niets weten. Dat veel Nederlanders het leed hen aangedaan moeilijk konden verwerken, vergat ze wellicht te gemakkelijk.

De afrekening met het verleden hield voor de vorstin in dat zij voor de vrijlating van de Drie van Breda was. De oorlogsmisdadigers zouden overigens pas in 1989 de gevangenis verlaten. Wel zorgde zij ervoor dat hun doodvonnis in levenslang werd omgezet.

Over de gratiëring van oorlogsmisdadigers verschilde zij in haar beginjaren met het kabinet. In het geval van Lages liet zij zelf een onderzoek naar zijn oorlogsmisdaden uitvoeren. Een voorstel van minister van Justitie Mulderije om Lages’ verzoek tot gratiëring af te wijzen, liet zij een paar jaar in de la liggen. Zij wilde de dood van een ander niet op haar geweten hebben. Als de regering niet toegaf, zou zij aftreden. Uiteindelijk vond premier Drees zijn partijgenoot Mulder in 1952 een verzoek tot gratieverlening voor te leggen. Het zou hem zijn gehele ministerschap blijven achtervolgen.

Het zou niet de enige keer zijn dat Juliana met aftreden dreigde. In 1976 verkende zij opnieuw de grenzen van haar bevoegdheden. Prins Bernhard werd ervan verdacht steekpenningen van de vliegtuigbouwer Lockheed te hebben aangenomen. Premier Den Uyl liet de vorstin weten een strafvervolging niet uit te sluiten. In dat geval zou hij, zo maakte de koningin duidelijk, met de uiterste consequentie rekening moeten houden.

Trechter
Evenals haar dochter Beatrix oefende Juliana grote invloed op het regeringsbeleid uit. Bij kabinetsformaties beschouwde zij zich als de trechter waarin partijpolitiek opvattingen en wensen konden samenvloeien. Zij schuwde eigenhandig ingrijpen niet. Zo liet ze in 1963 weten KVP-leider De Kort niet als minister-president te willen.

Het geruchtmakendst was haar rol bij de kabinetsformatie van 1973. Tot verbazing van velen benoemde ze opnieuw de socialist Burger, terwijl zijn poging met de ARP’er Ruppert daarvoor was mislukt. Burger slaagde er met behulp van Juliana in het kabinet-Den Uyl in het zadel te helpen. In dit kabinet hadden de progressieve partijen de meerderheid.

Als het om het Koninklijk Huis ging, toonde zij zich de koppige onverzettelijke dochter van Wilhelmina, die in 1962 overleed. Bij deze aangelegenheden was zij zich ten volle bewust van haar majesteitelijk aureool. Pogingen in de jaren zeventig om het aantal leden van het Koninklijk Huis te beperken, stuitten op haar veto. De kinderen van prinses Margriet mochten dan wel geen koninklijke hoogheden zijn, zij moesten van Juliana wel lid zijn van het Koninklijk Huis en dus vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Zij wilde in haar familie geen A- en B-prinsen. Dat zij daarmee de bewegingsvrijheid van haar kleinkinderen beperkte, wenste ze niet te zien.

Als geen ander heeft Juliana ervaren dat een monarch woont in een huis „vol ramen. Het glas daarvan is van een fantasievolle kwaliteit en de gordijnen vol grillige kieren, zodat men daardoor heen de figuren maar schimmig en grillig waarneemt. Om kort te gaan, de geïnteresseerde toeschouwers blijken hoogst zelden het ware beeld te kunnen zien. En we zouden zo graag goed gekend worden, en begrepen in onze bedoelingen.”

Geheim
Wie de moeite nam, kon veel van haar te weten komen zonder haar persoonlijk te hebben ontmoet. Over religie bij voorbeeld sprak ze in de meeste kersttoespraken en in haar afscheidsrede in 1980. „Toen ik door mijn grondwettelijke eed trouw zwoer aan het Nederlandse volk, zei ik de woorden: ”Zo waarlijk helpe mij God almachtig”. Ik heb gemerkt, dat Hij dat gedaan heeft, maar hoe, dat blijft mijn geheim.”

De voor- en tegenspoed in haar leven heeft ze verwerkt door dat geheim. „We ontlopen het leed geen van allen. Het lijkt ondraaglijk en wordt toch gedragen. Het kan fier gedragen worden. Het kan ons wezen laten groeien als niets anders. Het is meestal de snelste verbinding naar het doel van het leven, wat we anders langs lange kronkelpaden zouden moeten benaderen. Ieder mens staat in wezen heel alleen tegenover zijn lot en dus ook tegenover zijn leed en moet er in z’n eentje mee klaar komen. En hoe hij het klaart, dat is voor de eeuwigheid en staat alleen vermeld waar geen sterveling het te zien krijgt.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer