Goed onderwijs ontkomt niet aan digitalisering
Het is van belang dat scholen tijd en energie steken in de digitalisering van het onderwijs, betoogt Ad Verwijs.
Veel scholen staan voor een ingrijpende keuze: starten we wel of geen iPad-klas? Tegenwoordig lijkt het echter alsof het juist verstandig is om de computer binnen het onderwijs geheel in de ban te doen. In september verscheen bijvoorbeeld het rapport ”Students, Computers and Learning. Making the Connection” van de OESO. Deze internationale organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling bestudeert al jarenlang de effecten van digitalisering op het onderwijs. Menige schoolleider zal zijn ogen uitgewreven hebben bij het lezen van de uitkomsten. In het rapport wordt gesteld dat de onderwijsresultaten in landen waar meer gebruik wordt gemaakt van computers slechter zijn dan de resultaten in landen waar geen of weinig gebruik wordt gemaakt van computers.
Vorige week verscheen nog een ander OESO-rapport: ”Education at a Glance 2015” (RD 25-11). In dat rapport worden de onderwijsstelsels van 34 landen vergeleken. Nederlandse media trokken vooral de conclusie dat het Nederlandse onderwijs er goed voor staat. Maar in het rapport staan ook andere conclusies. Er wordt onder andere gemeld dat Nederlandse leraren vergeleken met docenten in andere OESO-landen relatief weinig gebruikmaken van ict. Twee derde van de Nederlandse docenten in het voortgezet onderwijs gebruikt minder dan tien uur per week ict in de klas.
Volgens de bewindslieden Bussemaker en Dekker betekent dit voor Nederland „dat er nog voldoende ruimte mogelijk is voor vernieuwing en verbetering op dit gebied.” Dat zijn mooie woorden voor: we lopen achter. Vandaar dat de bewindslieden met de sectororganisaties voor het primair en het voortgezet onderwijs hebben afgesproken dat alle scholen in 2020 meer digitale leermiddelen in de lessen moeten gebruiken. Daarvoor is het nodig dat leraren vaardigheden ontwikkelen om deze middelen op een verantwoorde wijze in te zetten.
Hoe verhouden deze plannen zich tot de uitkomsten van het eerste OESO-rapport? Als computers op school leiden tot slechtere leerprestaties, hoe kunnen de bewindslieden dan pleiten voor meer inzet van ict? Iedereen die het rapport uit september goed leest, zal ontdekken dat het helemaal niet zo negatief is over het gebruik van technologie in het onderwijs. Het roept wél op om technologie beter te integreren in de manier van onderwijs geven. Dat gebeurt nu niet optimaal. De rapporten spreken elkaar dus niet tegen.
In het onderwijs komt vaak de vraag aan de orde of de leerresultaten beter worden door de inzet van ict. Maar is dat wel de juiste vraag? Afgezien van het feit dat er genoeg onderzoeken zijn die aantonen dat onderwijs wel beter kan worden door ict, is er een aantal andere minstens zo relevante redenen om ict in te zetten. Denk aan de maatschappelijke veranderingen en de eisen die deze stellen aan jongeren in de 21e eeuw.
De zeven scholen voor reformatorisch voortgezet onderwijs hebben in hun ”Visienotitie Leren 2020” mijns inziens dan ook terecht aangegeven dat ze zich niet willen laten leiden door de technologie, maar dat ze wel uitstekende mogelijkheden biedt voor het onderwijs. Ict moet gebruikt worden als didactisch hulpmiddel zoals ook andere hulpmiddelen ingezet worden. Het hulpmiddel vervangt de docent niet, maar helpt wel om de relevantie van het onderwijs te vergroten en de schoolpraktijk beter aan te laten sluiten bij de maatschappelijke werkelijkheid. Bovendien biedt het didactische mogelijkheden (zoals differentiatie) die zonder gebruik van ict moeilijker of haast onmogelijk zijn.
Er is echter nog veel meer winst te behalen. Er zijn mijns inziens drie redenen waarom digitalisering nu onvoldoende oplevert: docenten en lerenden zijn onvoldoende digitaal vaardig, ict wordt vaak op een didactisch slechte manier ingezet en de kwaliteit van de educatieve software is vaak onvoldoende.
Om deze zwaktes op te lossen, moet het onderwijs meer investeren in professionalisering en verandermanagement. Ook moet grondig worden onderzocht wat echt werkt. Dat dient vervolgens te worden teruggekoppeld naar de praktijk. Ten slotte is een actieve betrokkenheid van docenten bij het vormgeven van veranderingen van groot belang.
Het is een uitdaging voor het reformatorisch onderwijs om deze verandering door te voeren zonder dat christelijke waarden als pelgrimschap, woordgerichtheid en het gericht zijn op het welzijn van de ander verloren gaan.
De bewindslieden gaan inzetten op afspraken met de scholen en „blijven scherp op wat er beter kan in Nederland.” Volgens mij is dat niet voldoende. Scholen hebben het in het algemeen veel te druk met dagelijkse beslommeringen. Het vraagt tijd en energie om aan de slag te gaan met digitalisering en het onderwijs voor te bereiden op een toekomst waarin onze jongeren toegerust worden voor hun positie in de samenleving van de 21e eeuw. Ik ben er echter van overtuigd dat deze voorbereiding hard nodig is.
De auteur is docent economie en hoofd ict en planning aan het Calvijn College, lid van de kenniskring van het lectoraat nieuwe media in onderwijs en vorming van Driestar educatief en voorzitter van de Innovatiekring Leren 2020, een initiatief van de zeven reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland.