Het gaat om méér dan een gewoon mens
Omdat Jezus ook in Zijn mensheid zonder zonde was, is het principieel onmogelijk Hem na te spelen, argumenteert ds. M. J. Kater
, na kennis te hebben genomen van eerdere opinieartikelen over de film ”The Passion of the Christ”. Ds. G. Drayer en dr. S. Paas (RD 17-3) hebben geconcludeerd dat het „principieel mogelijk is dat een mens Jezus naspeelt in Zijn menszijn.” Ze hebben begrip voor mensen die er bezwaar tegen hebben. Evenwel is hun conclusie: „Maar theologisch lijken ons er weinig doorslaggevende bezwaren tegen aan te voeren.” En dat lijkt mij nu juist wel!
Mijn eerste aarzeling om te reageren op dit artikel was overwonnen toen ik bedacht dat het om de persoon van de Middelaar gaat in deze discussie. Die aarzeling was ook het gevolg van het feit dat prof. dr. J. W. Maris al enkele weken geleden mijns inziens duidelijk een aantal theologische bezwaren heeft geformuleerd in De Wekker (27-2). Ik mag van christelijke gereformeerden verwachten dat ze daar kennis van hebben genomen. Maar dan blijf ik toch met de vraag zitten: Waren zijn argumenten niet duidelijk genoeg, juist als het gaat om het feit dat Jezus écht mens geworden is, maar toch altijd God gebleven is?
Zonder te herhalen wat prof. Maris gezegd heeft en zonder volledig te zijn, wil ik toch in ieder geval twee theologische bezwaren noemen waarom het ook echt niet kan: het naspelen van Jezus’ leven.
Zonder zonde
Dat de beide auteurs de vinger leggen bij de uitspraak van Arie van der Spek verbaasde me niet. Zó tref je het in onze belijdenisgeschriften niet aan, zoals hij schreef: „alhoewel Hij de menselijke natuur aangenomen heeft, bleef Hij als persoon God.” Het lijkt me in het kader van een reactie niet op z’n plaats om in te gaan op de gedachte van de ”anhypostasie” en de gevolgen daarvan. Zo kan in ieder geval de indruk gewekt worden dat iets wordt afgedaan aan het waarachtig menszijn van Jezus.
„Daarom zeggen we liever dat de menselijke natuur van Christus haar persoonlijk bestaan in het Woord heeft, dat vlees werd” (prof. dr. J. van Genderen). Het gaat er inderdaad om dat we niets dat menselijk is onttrekken aan de menselijke natuur van Christus, om zo alle docetisme (schijnmenselijkheid) te vermijden.
Hij was écht mens: met een echt menselijk lichaam en een echt menselijke ziel. Maar moet er niet wat aan toegevoegd worden dat het naspelen van déze Mens onmogelijk maakt? „Doch zonder zonde…”, zo klinkt het in Gods Woord. Hij is „waarachtig én rechtvaardig mens”, zo klinkt het in de belijdenisgeschriften. En welke zondaar heeft de euvele moed om Hem na te spelen? Hem te imiteren Die zo, zonder zonde, leefde? Daarom is het principieel onmogelijk om Hem na te spelen.
Terecht stelden de auteurs dat Zijn goddelijkheid niet zomaar af te lezen was aan Zijn uiterlijk. Al te gemakkelijk is soms inderdaad verwezen naar Zijn goddelijkheid, alsof bijvoorbeeld de verzoeking in de woestijn maar een schijngevecht geweest is. Nee, Hij had inderdaad geen gestalte noch heerlijkheid. Maar was daarom Zijn goddelijkheid afwezig?! Dat te veronderstellen zou een zeer ernstig misverstand zijn.
Chalcedon
Ik denk aan de bekende ”vier ontkenningen” van het concilie van Chalcedon: onvermengd, onveranderd, ongescheiden en ongedeeld. Dat zijn vier bakens om een veilige vaarroute voor ons denken en nadenken over de persoon van de Zaligmaker aan te geven.
Een ervan onderstreep ik, gezien het betoog van de beide auteurs dat het geoorloofd is het menszijn van Jezus na te spelen: ongescheiden! Zijn godheid is nooit gescheiden geweest van Zijn mensheid. Wie Jezus naspeelt, speelt die een echt mens na? Ja! Maar wel díé échte Mens -zonder zonde!- die tegelijkertijd God is. En daarom vind ik een uitdrukking als „godslasterlijk” niet te veel gezegd.
Dat woord doet me ook denken aan de „scène” (alsof je het over toneel hebt…) voor het sanhedrin. „Zijt Gij dan de Zoon Gods? En Hij zeide tot hen: Gij zegt, dat Ik het ben” (Luk. 22:70). Hoe kan iemand als zondig (!) mens deze woorden overnemen in zijn naspelen van wie Jezus was?
Daarom mijn aanbeveling: Lees er de ”Institutie” van Calvijn nog eens op na en vergeet ook de ”Beknopte Gereformeerde Dogmatiek” van Van Genderen en Velema niet (par. 29: ”De persoon van Christus”).
Ik eindig met een citaat van Calvijn: „Dit moge voor ons de sleutel zijn tot een recht verstaan, dat wat betrekking heeft op zijn ambt van Middelaar noch alleen van de goddelijke, noch alleen van de menselijke natuur gezegd wordt” (Inst. II, 14, 3). Ik hoop met deze enkele gedachten de broeders toch een handreiking gedaan te hebben.
Conclusie wat de film betreft: Het gebruik van een ’kromme stok’ moet je nooit aanbevelen.
De auteur is christelijk gereformeerd predikant in Zeist.