Radicalisering alles te maken met opvoeding
Radicalisering heeft alles te maken met opvoedingsstijlen, betoogt prof. dr. Jan Derksen.
Na de aanslagen in Parijs regeert de paniek. Een achtergebleven leeg doosje verandert in een verdacht pakketje waarvoor de Explosieve Opruimingsdienst in actie komt. In een vliegtuig een beetje gek doen, leidt momenteel al snel tot een noodlanding. We reageren uit angst en dus ineffectief.
Ons denken over de terroristen is evenmin effectief. We schrijven hun namelijk allerlei strategieën toe, strategieën die passen in de belevingswereld van ons. We zijn door de bank genomen redelijk weldenkende mensen die emotioneel tamelijk evenwichtig functioneren. We projecteren onze binnenwereld op die van hen, zonder er rekening mee te houden dat de psychische architectuur van deze gasten –met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid– van een geheel andere kwaliteit is dan die van de meesten van ons.
We kunnen wel iets leren over de intrapsychische architectuur van deze terroristen door goed te letten op het effect dat ze bij ons oproepen. Deze primaire, dus vroegkinderlijke reacties van ons, waarin angst en agressie domineren, delen we met de terroristen. Zij laten ons delen in emotionele reacties die in hun vroege kindertijd niet in adequate banen zijn geleid. Door te moorden en angst aan te jagen ontstaat bij hen het psychische evenwicht dat ze structureel missen. Zij genieten van hetgeen ze bij ons zien gebeuren, en dat staat los van elke religie en strategie.
Ze denken dus niet na over een strategie waarmee ze ons aanvallen, er is geen intelligent design, er is geen aan de Koran ontleende visie. Ze hebben geen last van hun geloofsgenoten die hun staat ontvluchten, ze vinden het niet erg dat de meeste moslims hun daden verafschuwen, er is geen brein achter hun acties.
De energie voor hun terreurdaden is gefaciliteerd door benarde leefomstandigheden en een problematische perspectief op een betere toekomst. De diepere oorzaken voor dit type gedrag zitten echter niet in de actualiteit maar in de ernstig verstoorde gehechtheidsrelaties. Deze verstoring in de vroegkinderlijke relaties van baby en kleuter met verzorger vindt in de eerste twee levensjaren plaats. In die jaren verdubbelen de hersenen in omvang en worden dus –zoals veel neurobiologisch, ontwikkelingspsychologisch en psychoanalytisch onderzoek heeft aangetoond– in sterke mate mede gevormd door de microprocessen in het omgaan met het kind.
Gezien de emotionele toestand van deze jongeren kunnen we verwachten dat hun gehechtheidsprocessen diepgaand zijn verstoord door verwaarlozing en misbruik en worden gekenmerkt door een gebrekkige regulatie van hun sterke emotionaliteit. Vooral gedurende de adolescentie, waarin er nog geen vaste relaties, geen vast werk en geen stabiele woonsituatie bestaan en wel een forse dosis testosteron, komt dit extra gemakkelijk tot uiting.
Deze ontwikkelingspsychologische processen worden in ons denken over opvoeding en gezondheidszorg volkomen genegeerd. Medisch gesproken letten we erop dat elke spuit juist in de babybilletjes terechtkomt, maar psychologisch gesproken sluiten we onze ogen voor elke vorm van verwaarlozing. Dit terwijl we er veel van weten en er allerlei opvoedingsstrategieën beschikbaar zijn die dit type ontregeling kunnen voorkomen. Daar zit het echte schandaal.
Na de Tweede Wereldoorlog en nadat het IJzeren Gordijn verroest uiteenviel, hebben we ons humanistische mensbeeld laten regeren en geprobeerd een idealistisch Europa op te bouwen. We zijn er impliciet van uitgegaan dat vrijheid, gelijkheid en broederschap nu al zouden kunnen overheersen. Alles moest kunnen: Italië en Griekenland bij de euro, de binnengrenzen opruimen. We droomden van één grote, gelukkige familie. Dit wensdenken is doorspekt met wetenschappelijk goed onderbouwde naïviteit.
Met de afbraak van zuilen en religies in de jaren zestig en zeventig is de opvoeding een individueel romantisch project geworden. Dat heeft consequenties. De enorm toegenomen psychische aandoeningen zijn hier onlosmakelijk mee verbonden.
We hebben ons in het Westen geheel niet druk gemaakt over wat er achter de voordeur gebeurt bij sociaal zwakkere gezinnen en bij emigranten die een opvoeding praktiseren die vooral past bij een veel strakkere sociale structuur. De botsing van culturen hebben we vanuit het humanisme voortdurend gladgestreken, zonder te beseffen wat dit betekent voor de intrapsychische architectuur, en daarmee voor onze veiligheid.
Onze naïviteit ligt nu door de economische structuren in Griekenland, de constante vluchtelingenstroom uit Syrië, Afghanistan, Irak en Afrika en de aanslagen aan diggelen. Toch denken we nog steeds vanuit een perspectief dat niet aansluit bij hoe de intrapsychische architectuur eruitziet bij de mensen van wie we nu last hebben. Bij de Grieken zien we hun cultuur en daarbinnen hun verhouding tot geld en goederen over het hoofd, bij terroristen zien we de geheel andere vroege kindertijd en de daarmee samenhangende kwetsbaarheden over het hoofd. Van de meeste vluchtelingen hebben we geen enkele besef wat er zich in hun binnenwereld afspeelt en welke uitwerking dat uiteindelijk in onze cultuur zal hebben.
Om te voorkomen dat de volgende generaties ook emotioneel in de knel komen te zitten, moeten we nu eindelijk eens beginnen met alles wat we weten over vroegkinderlijke processen in de opvoeding gemeengoed te maken. Laten we ons niet beperken tot lengte, gewicht en viruspreventie bij de zuigeling.
De auteur is hoogleraar klinische psychologie en psychotherapie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en de Vrije Universiteit in Brussel. Dit artikel verscheen eerder deze week op de website www.socialevraagstukken.nl.