Medische prof als kwakzalver
Een hoogleraar, lid van de onafhankelijke staatscommissie voor de Waddenzee, blijkt jarenlang spreekbeurten voor Shell en Esso gehouden te hebben. Politiek en media rollen over hem heen en hij ziet zich genoodzaakt het lidmaatschap van de commissie op te geven.
Het voorbeeld is fictief, maar soortgelijke kwesties komen voor. De goede naam van de hoogleraar loopt een fikse deuk op en de kwestie doet zijn universiteit ook geen goed. Dat laatste is voor de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) aanleiding om een regeling voor nevenactiviteiten op te stellen. Rector magnificus prof. dr. S. W. J. Lamberts verheelde donderdag tijdens een bijeenkomst over wetenschappelijke integriteit niet dat de vakbonden er tegen te hoop lopen, omdat ze die als een inperking van de vrijheid beschouwen, zeker ook van mensen die slechts in deeltijd aan de universiteit verbonden zijn.
„We willen echter tot risicobeheersing komen. De universiteiten hebben te weinig geregeld op het gebied van bijbanen. De Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) zou daar afspraken over moeten maken, maar zelf wacht ik daar niet op.” Lamberts noemde het voorbeeld van een arts die zich in zijn vrije tijd bezighoudt met dubieuze geneeswijzen. „Ik vind dat we daar wat aan mogen doen, zeker omdat hij zich doorgaans als ”prof.” en als ”hoogleraar aan…” zal presenteren. Wij moeten onze goede naam beschermen.”
De rector magnificus is ervan overtuigd dat hij erin zal slagen de huidige en eerdere nevenactiviteiten van zijn personeel op de website van de EUR te publiceren. „Het is een heel moeilijke stap, maar die openheid is wel nodig. We willen belangenverstrengeling voorkomen, de betrouwbaarheid bevorderen en onze onpartijdigheid laten zien.” Intern heeft het ook effect: „Een hoogleraar kan zo’n bekendheid krijgen dat hij altijd onderweg is om ergens zijn zegje te gaan doen, terwijl hij ondertussen geen tijd meer heeft voor het gewone onderwijs aan onze universiteit. Dergelijke gevallen gaan we aanpakken. Dat geldt ook voor hoogleraren die onderzoek te veel aan studenten en medewerkers delegeren. Dat probleem speelt in heel Europa.”
Als voorbeeld noemde Lamberts het geruchtmakende onderzoek van een EUR-student die na een kort onderzoek stelde dat beleggingsconstructie Legiolease haar klanten te veel kosten in rekening bracht. Toen het onderzoek een jaar later op veel grotere schaal werd herhaald, bleef er van de beschuldiging niets over. Ondertussen was de goede naam van Legiolease beschadigd. En ook die van de universiteit. „Die kwestie heeft het opstellen van een regeling nevenactiviteiten versneld. Het geeft ook aan dat hoogleraren niet te snel in allerlei kleine onderzoekjes moeten stappen.”
De Erasmus is de eerste universiteit in Nederland die een integriteitscode heeft ontwikkeld. Prof. dr. M. Kaptein, hoogleraar bedrijfsethiek en integriteit, schetste de actualiteit van het onderwerp: „Beursfraude, zorgfraude, hbo-fraude, ESF-fraude en bouwfraude. Geen wonder dat er de afgelopen jaren veel is ontwikkeld op het gebied van gedragscodes, vertrouwenspersonen en integriteitsafspraken.”
Zo’n 200 personeelsleden van de Erasmus somden gezamenlijk 300 dilemma’s op waarvoor een wetenschapper kan komen te staan. Vervolgens is een code opgesteld die uitgaat van positieve waarden en niet van negatieve verboden. Eens in de twee of drie jaar ziet de universiteit zich genoodzaakt de regeling wetenschappelijk wangedrag toe te passen, bijvoorbeeld in het geval van plagiaat. Sinds kort mag de aanklager anoniem blijven.
Het onafhankelijk functioneren van de wetenschap kan in het gedrang komen nu universiteiten meer ondernemend moeten zijn en dus vaker zoeken naar winst. Wetenschappelijk onderzoekers moeten zonder manipulatie van de opdrachtgever tot conclusies kunnen komen en die ook naar buiten mogen brengen. De medisch-ethische toetsingscommissie in Nederland keurt onderzoeken alleen goed als er volledige publicatievrijheid is. „Zo’n code hebben we voor al het universitaire onderzoek nodig”, vindt rector Lamberts. „We lopen nu het risico dat de wetenschap te veel in het nauw wordt gedrongen.”
Die publicatievrijheid ontbrak toen prof. dr. J. Veenman tijdens het onderzoek van de parlementaire commissie-Blok naar het integratiebeleid door een kamerlid beschuldigd werd van te grote betrokkenheid bij het beleid en zelfs van partijdigheid: hij en andere wetenschappers zouden betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het beleid waarvan ze nu de effectiviteit onderzochten.
Veenman schreef een stuk voor de Volkskrant, maar kreeg van het presidium van de Tweede Kamer te horen dat hij tijdens het onderzoek niets mocht publiceren. „Het was de eerste keer in achttien jaar dat ik tegen zo’n verbod opliep. Ik kende de clausule niet, en wetenschappers zouden een dergelijke afspraak ook nooit moeten ondertekenen.”
De kwestie richtte schade aan, vindt Veenman. „Er ontstond een negatief beeld van onderzoekers. Dergelijk wantrouwen kan bevorderen dat wetenschappers zich terugtrekken in een ivoren toren en alleen nog in internationale wetenschappelijke tijdschriften publiceren. Wij willen echter juist werk doen dat maatschappelijke betekenis heeft.”