Onderzoek naar lek schaadt aanzien Kamer
Het onderzoek naar het lek in de ”commissie stiekem” schaadt het aanzien van de Tweede Kamer, stelt Jan Dirk Snel.
Gisteren stemde de Tweede Kamer in met de instelling van een commissie met vergaande bevoegdheden (verhoren onder ede zelfs) die onderzoek moet doen naar ”het lek”. Wie heeft een journalist van NRC Handelsblad verteld wat er tijdens vergaderingen van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) op 12 december 2013 en 5 februari 2014 zoal besproken is?
Het presidium van de Kamer heeft daarmee voor een kamikazeactie gekozen. De kans is niet uitgesloten dat een of meer fractievoorzitters als ‘schuldige’ door de mand zullen vallen, al is het uiteraard nog steeds de vraag of de bronnen –de NRC gebruikte in het artikel van 18 februari 2014 nadrukkelijk de meervoudsvorm– werkelijk onder hen gezocht moeten worden. Dat het openbaar ministerie buiten de Staten-Generaal geen lek kon vinden, zegt niet alles.
Maar dat het onderzoek van de commissie daadwerkelijk „genoegzame gronden voor vervolging” zal opleveren, moet op voorhand vrijwel uitgesloten worden. Het is ook niet duidelijk op welke wettelijke bepalingen vervolging gebaseerd zou kunnen zijn. Het OM opperde weliswaar fors de mogelijkheid van een ‘misdrijf’, maar liet opzichtig na een rechtsgrond te noemen.
Is alles wat in de CIVD besproken wordt, geheim? Nee, zeker niet. Elk jaar brengt de commissie immers een verslag uit. In dat over 2014 staat dan ook keurig dat er op 5 februari gesproken werd over de 1,8 miljoen metadata die Nederlandse inlichtingendiensten met de Amerikanen gedeeld hadden – overigens niet meer dan een toevallige inblik in een kennelijk routinematige samenwerking. Het verslag over 2013 meldt echter niet dat minister Hennis dat op 12 december al had meegedeeld. Dat had er natuurlijk wel in horen te staan, want sinds Hennis en haar collega Plasterk daarover op 4 februari 2014 een brief aan de Tweede Kamer stuurden, was daar niets geheims meer aan. (Het verslag dateert van 26 mei 2014, ruimschoots daarna.) De belangrijkste ‘onthulling’ in het NRC-stuk was dan ook dat commissievoorzitter Zijlstra op 5 februari minister Plasterk verboden had eerlijk te vertellen dat de commissie al in december geïnformeerd was.
Tijdens het debat van 11 op 12 februari 2014 speelden acht fractievoorzitters (Pechtold, Roemer, Van Ojik, Thieme, Van Haersma Buma, Klein, Wilders, Bontes) hoog spel toen ze minister Plasterk in een motie verweten dat hij de Kamer niet had geïnformeerd. Dat was nog niet eens een halve waarheid. Ja, het was Hennis geweest die in het bijzijn van Plasterk de fractievoorzitters had ingelicht en ze deed dat bijna drie weken te laat. En aanvankelijk ging het alleen om de beslotenheid van de Kamercommissie. Maar de fractievoorzitters hadden gemakkelijk een zorgvuldigere formulering kunnen kiezen: bijvoorbeeld dat de gehele Kamer niet bijtijds in het openbaar geïnformeerd was. Hun misleidende formulering kon alleen standhouden omdat ze de ministers vooraf in het geniep de mond gesnoerd hadden.
De verklaring die de CIVD op 18 februari deed uitgaan als reactie op het NRC-stuk was al even misleidend. De zinsnede dat ze zich niet geïnformeerd „achtte”, moest nogal opzichtig verhullen dat ze dat wel degelijk was, maar dat diverse leden kennelijk hadden zitten suffen.
Kortom, wat was nu het eigenlijke ‘geheim’ dat NRC Handelsblad onthulde? Niets van landsbelang, want de herkomst van de metadata was bekend. Het enige wat onthuld werd, was dat de in de CIVD verzamelde fractievoorzitters een minister verboden hadden de waarheid te vertellen, kennelijk om zo hun eigen onvermogen te verhullen. Zijlstra’s argument daarbij dat er nooit mededelingen over besprekingen in de CIVD gedaan worden, klopt simpelweg niet: zie de jaarverslagen. Zijn tweede punt, dat een melding door Plasterk de oppositie zou benadelen, is onbegrijpelijk. Waarom zou de ware gang van zaken vertellen iemand die te goeder trouw is, schaden?
De conclusie is helder. Er is geen geheim van enig belang verklapt. Er is alleen onthuld dat er nare politieke spelletjes zijn gespeeld. Dat kan nooit een misdrijf zijn. De aangifte door commissievoorzitter Zijlstra was onbesuisd, het OM heeft zich met de stelling dat er „mogelijk een ambtsmisdrijf” is gepleegd, onnodig op politiek terrein begeven en het presidium heeft die insinuatie al te gemakkelijk overgenomen.
De commissie die is ingesteld, kan daarom nooit tot een zinvol resultaat komen – het is vooral een actie ”zelfbeschadiging”: het beschadigt het aanzien van de Tweede Kamer. Want het is mogelijk dat ze bepaalde ondervraagden verdacht weet te maken, bijvoorbeeld als sommigen wel bereid zijn onder ede te verklaren dat zij niet gelekt hebben, en anderen, wellicht om principiële redenen, zouden weigeren daarover iets te zeggen.
Men had eerst moeten bedenken of er werkelijk een geheim onthuld was. Nee dus. Er is alleen onthuld wat nooit geheim verklaard had mogen worden. Kritische beschouwers laten zich dan ook niet verleiden door het opzetje van OM en presidium. Zij vragen zich wel af waarom zo veel fractievoorzitters vorig jaar probeerden hun medeleden en het publiek zand in de ogen te strooien.
De auteur is historicus.