Verslavingsvrij leven primair doel bij behandeling
De uitbreiding van medische verstrekking van heroïne aan chronische verslaafden wordt inmiddels door een kamermeerderheid gesteund. Het steekt, stelt drs. F. S. L. Koopmans
, dat het doel bij de desbetreffende groep uitbehandelde heroïneverslaafden niet primair is hen op weg te helpen naar een verslavingsvrij leven. Vorige week berichtten enkele media dat de medische verstrekking van heroïne aan chronische, therapieresistente verslaafden in nog meer steden zal gaan plaatsvinden. Aanleiding hiervoor is een nog vertrouwelijke evaluatie die „ronduit positief” zou zijn. De medische verstrekking van heroïne kan hiermee, mits voldaan wordt aan de criteria, worden tot een regulier onderdeel van de verslavingszorg.
Nuttig
Op grond van de onderzoeksgegevens concludeerden de wetenschappers in 2002 dat de medische verstrekking van heroïne in combinatie met methadon bij een bepaalde groep heroïneverslaafden (chronisch, therapieresistent) nuttig zou kunnen zijn. De voordelen zouden bestaan op het gebied van de gezondheid (zowel lichamelijk als psychisch), maar ook op sociaal vlak: minder criminaliteit en verbeterde sociale contacten buiten de drugswereld.
Wel tekenden de onderzoekers aan dat de gunstige effecten van de behandeling gekoppeld waren aan de voortzetting van deze behandeling. De behaalde gezondheidswinst verdween namelijk als sneeuw voor de zon op het moment dat de behandeling gestopt werd.
Na het publiceren van de eerste uitkomsten van het heroïne-experiment ging met name de lokale politiek nogal aan de haal met de vermeende positieve resultaten. Vooral de overlastreductie werd door lokale burgemeesters en wethouders gezien als een belangrijk resultaat.
Een nogal opmerkelijke insteek, omdat het experiment zich nu net richtte op de bevordering van de gezondheidstoestand van de gebruiker.
Hoe het ook zij, het lijkt er nu toch van te komen dat aan de huidige steden waar heroïne verstrekt wordt (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen en Heerlen) de steden Eindhoven, Enschede, Apeldoorn, Zwolle en Haarlem toegevoegd zullen worden.
Meerderheid
Er is inmiddels sprake van een ruime kamermeerderheid voor uitbreiding. Zelfs het CDA is om. Tijden veranderen. Nog niet zo lang geleden gaf CDA-kamerlid Van de Camp aan dat hij de verstrekking van heroïne geen goede vorm van hulpverlening vindt. Hij twijfelde aan de succespercentages en sprak van een prestigeproject dat jaarlijks 23 miljoen euro kost „vanwege dure verstrekkingskantoren, roestvrijstalen spuiten en handschoenen.” Ook nu plaatst het CDA nog wel kanttekeningen en vraagtekens, maar principieel gezien is de kogel door de christen-democratische kerk.
In totaal zal het in de nieuwe situatie gaan om 1000 behandelplaatsen, tegenover 300 nu. Dit komt overeen met het advies dat in juni vorig jaar werd gepresenteerd door de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaving (CIBH), die onder leiding stond van de Groningse CDA-wethouder Paas. Deze commissie was ingesteld door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
In het voorstel van de CIBH wordt gepleit voor een „duurzame, kwalitatief verantwoorde invoering van de heroïnebehandeling in Nederland.” In het advies wordt behalve voor uitbreiding tevens gepleit voor een combinatie van farmacotherapeutische interventie met psychosociale hulp. Met name de hoge mate van terugval na het stoppen van de behandeling zou hiermee voorkomen moeten worden.
Kritiek
Kritiek op de methodologische opzet van het experiment kwam van de kant van professor Trudy Dehue, hoogleraar theorie en geschiedenis van de psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zo stelt Dehue dat heroïneverslaafden die niet aan de criteria voor deelname aan het experiment voldeden -maar die zichzelf wel beschouwden als uitbehandeld- niet konden deelnemen aan het experiment. Dehue concludeert dat het etiket ”therapieresistente verslaafde”, en daarmee de kans op heroïneverstrekking, werd verleend aan heroïne- c.q. methadongebruikers die op grond van andere criteria wellicht als te genezen konden worden beschouwd. De schijnbaar neutrale inclusiecriteria van het experiment deden het zelfbeeld van een te genezen gebruiker omkeren in een ongeneeslijke junkie.
Dehue maakt verder duidelijk dat het indelen in specifiek te onderzoeken groepen enorme consequenties kan hebben. In een interview in De Hoop Magazine zegt zij: „Toen de deelnemers aan het experiment de testen deden, wisten ze welke antwoorden het best hun belangen zouden dienen. (…) De deelnemers van de controlegroep wisten dat ze na zes of twaalf maanden alleen dán heroïne zouden krijgen, als hun toestand nog steeds slecht was. Bovendien, de deelnemers van de heroïnegroep wisten dat hun deelname beëindigd zou worden als hun toestand zou verslechteren.”
Kortom, is de conclusie van Dehue, de deelnemers werd een beloning in het vooruitzicht gesteld als ze zich op bepaalde, voorgeschreven manieren wisten te gedragen. Zo werd het experiment meer een examen of zelfs een quiz dan een experiment.
Kritiek op de onderzoeksresultaten door andere deskundigen betreft de arbitraire definitie ”therapieresistent” en de discrepantie in methadondoseringen die deelnemers kregen. Die discrepantie kan er namelijk toe hebben geleid dat de relatief dure verstrekking van heroïne er gunstiger uitkwam in vergelijking met de verstrekking van andere opiaatvervangers. Sommigen stellen dat de conclusies van de onderzoekers niet door de data kunnen worden hardgemaakt.
Sceptisch
De Hoop heeft vanaf het allereerste moment aangegeven sceptisch te staan tegenover de medische verstrekking van heroïne. Immers, als je ermee begint om verslaafden datgene te geven wat ze het liefste willen, kun je daar niet zomaar mee stoppen. In feite veroordeel je een grote groep verslaafden tot heroïneverstrekking voor de rest van hun leven. De weg terug naar een leven zonder verslaving wordt op deze manier wel heel lastig.
Kritiekpunt blijft eveneens dat er veel geld is gemoeid met deze vorm van hulpverlening, waarbij verslaafden ook nog eens voor het overgrote deel verslaafd blijven. Dit geld zou men ook kunnen investeren in uitbreiding van de hulpverlening aan verslaafden die wél willen afkicken, maar die nu maandenlang op de wachtlijst staan voordat ze terechtkunnen. Een ’behandeling’ van verslaving waarbij drugs verstrekt worden en de verslaving in stand blijft, betekent op de lange duur een einde van de verslavingszorg zoals we die nu kennen.
Het kabinet heeft in zijn kabinetsstandpunt ten aanzien van het CIBH-rapport (december 2003) aangegeven dat behandeling met heroïne op medisch voorschrift geen opstapje is naar de vrije verstrekking van drugs. Het gaat om „een laatste farmacotherapeutische interventie voor een groep zieke, chronisch heroïneverslaafden bij wie behandeling in een methadonprogramma niet geholpen heeft.” Het moet volgens het kabinet blijven gaan om een relatief kleine groep heroïneverslaafden die aan bepaalde indicatiecriteria moet voldoen.
Dit strookt met het advies van het CIBH-rapport, waarin staat dat het bij heroïneverstrekking om een bijzondere interventie gaat, een laatste redmiddel, en dat dat ook zo moet blijven. Niet iedere heroïneverslaafde komt er dus voor in aanmerking. Aan de andere kant stelt de commissie dat er geen onnodige barrières opgeworpen moeten worden.
Opschuivende criteria
Ondanks al die randvoorwaarden steekt het dat de inzet bij de betreffende groep ernstige, uitbehandelde heroïneverslaafden niet primair is hen op weg te helpen naar een verslavingsvrij leven. Niet de vraag óf maar de vraag hóé de verstrekking van heroïne in goede banen geleid kan worden, staat centraal.
Het zal moeilijk te vermijden worden dat criteria voor deelname verder opschuiven en faciliteiten voor een nog bredere groep heroïnegebruikers beschikbaar gaan komen. Ook al bepleit de CIBH-commissie waarborgen in te bouwen tegen wat ze noemt, „een geleidelijke verwatering van de doelen.”
Het feit dat succes afhankelijk is van de continuering van verstrekking toont tevens aan dat de verstrekking van heroïne op zichzelf blijkbaar geen verschil maakt in de oplossing van de achterliggende problematiek. En dat is iets wat je van tevoren al had kunnen zien aankomen.
De auteur is stafmedewerker communicatie bij Stichting De Hoop, centrum voor evangelische verslavingszorg en hulpverlening.