Bloemlezing van Nederlandse kinderrijmen
„Ben je boos? Pluk een roos, zet ’em op je hoed, dan ben je morgen weer goed.” Eeuwenlang zijn volkskinderrijmen mondeling overgeleverd. Van sussende slaapliedjes tot ordinaire spotliedjes van de straat. Pas in de negentiende eeuw werden ze door verzamelaars genoteerd.
Anne de Vries, conservator bij het Letterkundig Museum in Den Haag en docent jeugdliteratuur aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, stelde een bloemlezing van 450 kinderrijmen samen uit Nederlandse en Vlaamse bronnen onder de titel ”Mijn moeder heeft de pee aan mij”. In het voorwoord legt De Vries uit dat het niet gaat om kinderpoëzie. „Bij het volkskinderrijm is de dichter onbekend.”
Afgezien van de slaapliedjes werden de meeste versjes op het schoolplein door de kinderen zelf doorgegeven, vooral bij het spelen: aftellen, ballen, touwtjespringen, schommelen enzovoort. „Volwassenen hebben daar geen invloed op en er is nog nooit een kind geweest dat zijn speelversjes uit een boek haalde.” De liedjes gaan volgens De Vries „regelmatig over onderwerpen die kinderen niet met hun ouders bespreken en het gezag van ouders en onderwijzers wordt nogal eens op de korrel genomen. Zo zien we in de rijmen de ontwikkeling van het kinderleven, dat zich steeds meer losmaakt van de ouders.”
Vandaar dat de inhoud van de versjes nogal eens kinderlijk onzinnig, brutaal spottend of platweg vulgair is. Parodieën op kindergebeden (uit het Vlaamse taalgebied) en andere liedjes laten zien dat ook op godsdienstig gebied de eerbied soms ver te zoeken was.
Boekgegevens
Mijn moeder heeft de pee aan mij, Anne de Vries; uitg. AUP, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 8964 973 7; 206 blz.; € 19,95.