Bedreigen politici aan de orde van de dag
Help, een kogelbrief! Zou VVD-fractievoorzitter Zijlstra begin deze maand wit zijn weggetrokken en bevend in zijn fauteuil zijn teruggezakt? Mogelijk viel dat mee. Het bedreigen van politici is tegenwoordig aan de orde van de dag. Toch blijft het bizar. Hoe is ons vreedzame polderlandje eigenlijk verzeild geraakt in deze grimmige dreigcultuur?
Het liefst had zij „anderhalf uur aan één stuk door gegild”, zegt oud-PvdA-voorlichtster Susan Baart als zij in het boek ”De strijd om de waarheid op het Binnenhof” van parlementair verslaggever Jan Hoedeman terugblikt op de eerste uren na de moord op Fortuyn. Op die benauwende avond, midden in de verkiezingscampagne van 2002, zat zij met de hele PvdA-top in een kleine, benauwde kamer in het Tweede Kamergebouw. Met de gordijnen dicht. Buiten een muitende en schreeuwende menigte: „Melkert, moordenaar!”
De sfeer was macaber en beangstigend. De toenmalige PvdA-leider, maar ook andere politici, moesten, beveiligd door de politie, van het Binnenhof worden afgevoerd. Als nooit tevoren merkten in deze dagen ministers, Kamerleden en lokale bestuurders dat hun werkklimaat in enkele decennia tijd aanzienlijk was verhard. In die korte, maar hectische periode tussen 6 en 28 mei werden politici en politieke partijen, zo registreerde het ministerie van Binnenlandse Zaken, wel een kleine duizend keer bedreigd of beledigd. Via kogelbrieven, intimiderende telefoontje en een stortvloed van hatemails. Waarbij het doorgeladen pistool dat in een postpakketje naar Melkerts huisadres werd gestuurd, een triest dieptepunt vormde.
Het bedreigen van politici, we zijn er inmiddels al lang en breed aan gewend. Toch valt nog niet zo gemakkelijk onder woorden te brengen hoe en waardoor Nederland in tamelijk korte tijd in deze absurde atmosfeer is terechtgekomen. Daarom een poging tot beter begrijpen via het verifiëren (of ontkrachten) van een viertal stellingen.
1. Ach, doe niet zo mal, die bedreigingen zijn nu eenmaal van alle tijden.
Natuurlijk, het bedreigen van bestuurders en hooggeplaatsen kwam ook in de middeleeuwen al voor. En ook toen al voegde het gepeupel, denk aan graaf Floris V, soms de daad bij het woord. Toch zijn er veel aanwijzingen dat er, zowel getalsmatig als qua intensiteit, in Nederland in het Fortuyn-tijdperk een wissel omging.
Daarbij mogen we niet onderschatten wat politici decennia daarvoor soms al moesten incasseren. Zo werd in 1991 een aanslag gepleegd, opgeëist door RaRa, op het huis van PvdA-staatssecretaris Kosto van Justitie. Aanleiding was –hoe actueel– het toenmalige asielbeleid. En toen de vorige week overleden CDA’er Aantjes in 1978 op tv vanwege onrust over zijn oorlogsverleden zijn aftreden als fractieleider bekendmaakte, trof hij een uur later bij zijn woonhuis in Utrecht een woedende meute aan „die riep dat ze mij het huis uit wilde sleuren.”
Toch hadden veel ‘bedreigingen’ in die tijd nog enigszins een ludiek karakter. Zo merkte CDA-Kamerlid Lansink in het midden van de jaren tachtig bij thuiskomst uit Den Haag dat antikernenergiebetogers de toegang tot zijn huis in Nijmegen hadden versperd met prikkeldraad. En zo was het in diezelfde tijd bij actievoerders in zwang om voortuintjes van politici om te woelen en glanzende grasveldjes te verbouwen tot hobbelige puinhopen.
Ook de reacties van bestuurders hadden vaak nog iets ludieks. De vrouw van premier Biesheuvel, bij wie begin jaren zeventig diverse malen bakstenen door de ruiten vlogen vanwege het voorgenomen bezoek van de Japanse keizer Hirohito, schreef in een cynisch briefje aan cabaretier Wim Kan: „Wanneer u de volgende keer weer oproept tot rebellie, wilt u dan uw helpers vragen de ruiten niet op zondag in te gooien? Dit is zo’n vervelende dag voor een huisvrouw.”
Dergelijke speelsheid is er nu geheel vanaf. Dat bedreigingen in de 21e eeuw („Pas op, ik ga jou doodmaken”) een meer morbide inhoud hebben gekregen, is nog niet eens het grootste verschil met dertig of veertig jaar geleden. Veel belangrijker is dat na de dood van Fortuyn élk dreigement door een heel andere bril wordt bekeken. ‘Grapjes’ bestaan op dit terrein niet meer.
Of de bedreigingen door de jaren heen toe- of afnemen, is lastig te zeggen, omdat ze vaak in golven lijken te komen. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden concludeerde recent dat afgelopen jaar 13 procent van de gemeenteraadsleden werd bedreigd. Geen noemenswaardig verschil met 2010, toen volgens onderzoek in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken 11 procent van hen daarmee te maken kreeg. Datzelfde onderzoek raamde het percentage bedreigde wethouders op 23; een recente peiling van de Wethoudersvereniging kwam uit op 12 procent.
2. Dreigers voeren hun dreigement zelden uit. En omgekeerd: Volkert van der G. heeft Fortuyn nooit bedreigd; hij doodde hem zonder voorafgaande waarschuwing.
Dit is een wetmatigheid die in grote lijnen misschien wel opgaat, maar die aan de ernst van de problematiek niets afdoet. Niet zelden vallen agressieve daad en dreigement eenvoudigweg samen. De moord op Theo van Gogh in 2004 was een uiting van bruut geweld én een dreigement in de richting van anderen, met name VVD-politica Hirsi Ali.
In sommige dreigementen en geweldsdaden valt een opklimmende lijn te ontwaren. Zo kreeg VVD-senator Schouwenaar, toen hij nog burgemeester van Middelburg was, te maken met rebelse inwoners van Arnemuiden. Enkele malen werd de auto van Schouwenaar „volgegooid met eieren”, in het tot de gemeente Middelburg behorende vissersdorp volgens de oud-burgervader altijd de eerste stap om een gezagsdrager duidelijk te maken dat hij of zij moet inbinden. Daarna volgt gewoonlijk het tegen iemands huis aanleggen van autobanden, om die vervolgens in brand te steken. Een laatste stap in de Arnemuidense strafexercitie is dat er „brandende dingen door de ramen van iemands woonhuis worden gegooid.” Dat overkwam Schouwenaar overigens nooit.
Dreigementen kunnen voor de liefhebbers van theorievorming onderscheiden worden in expressieve en instrumentele bedreigingen. Expressieve dreigementen hebben geen concreet doel, maar betreffen primair het afreageren van persoonlijke frustraties. Zo liet E. Hoos, een man die al vaak was opgepakt voor het bedreigen van politici dat hij zelf de tel kwijt was, op 5 december 1989 bij de Haagse wethouder Duijvestein een met kruit gevulde tafellamp bezorgen, „een lichtpuntje in deze donkere dagen.” Want: „Politici zijn gewoon een verkeerd slag volk.”
Instrumentele bedreigingen dienen ertoe een politicus of bestuurder tot een bepaalde daad te dwingen, of hem er juist van te weerhouden. Zo staken in de zomer van 2003, na maandenlang allerlei bedreigingen te hebben geuit, radicale Molukkers het huis van de Moordrechtse burgemeester Van der Bie in brand. Zij waren het niet eens met het nieuwe toewijzingenbeleid van woningen in de Molukse wijk.
In Zuid-Nederland zijn veel instrumentele bedreigingen tegen gezagsdragers drugsgerelateerd. Na het ontmantelen van een hennepplantage op een woonwagenkamp in Nederweert in 2009 werd de woning van een wethouder in deze plaats beschoten. De auto van een collega-wethouder ging in vlammen op.
Maar welk stickertje je er ook opplakt: een bedreiging is een bedreiging en komt bij de betrokken bestuurder bijna altijd stevig aan.
3. Politici die bedreigd worden, staan machteloos.
De Moordrechtse burgemeester Van der Bie bleef in 2003 achter met een posttraumatische stressstoornis. Terwijl zij pal bleef staan voor het beleid suggereerden anderen haar zich wat toegeeflijker op te stellen, vertelde de gedesillusioneerde ex-bestuurder in een uitzending van het tv-programma Zembla in 2011.
In diezelfde uitzending vroeg de Haarlemse burgemeester Schneiders namens het Nederlands Genootschap van Burgemeesters aandacht voor bestuurders die na een aanslag de gemeenteraad nodig hebben om materiële schade vergoed te krijgen. In sommige gemeentes wordt daar volgens hem een onfris, politiek spel van gemaakt.
Pogingen van rijkswege om gemeenten aan te sporen de nazorg aan belaagde politieke ambtsdragers te structureren, ingezet vanaf 2010, gaan met vallen en opstaan gepaard. Uit een rapport dat minister Plasterk (Binnenlandse Zaken) vorig jaar naar de Tweede Kamer stuurde, blijkt dat het gros van de gemeenten nog altijd geen interne aangifte- of schadeprocedure heeft. „Zoek het zelf maar uit”, is blijkbaar nog altijd het motto, al kan de belaagde ambtsdrager sinds een aantal jaren wel advies inwinnen bij de zogenaamde Vertrouwenslijn.
Ook het in stelling brengen van politie en justitie blijft een moeizaam verhaal. Sommige agenten schuiven kansrijke pogingen tot aangifte nog te snel als kansloos terzijde, schreef minister Opstelten de Kamer in 2013. Benadeelde bestuurders krijgen soms te laat een officiële status als benadeelde partij, waardoor de strafrechter bij een veroordeling de dader niet meteen kan verplichten om de schade te voldoen.
Bij de manier waarop een belaagde politicus reageert, speelt behalve de ernst van de bedreiging ook zijn of haar persoonlijkheid mee. Nuchter ermee om kunnen gaan, het bespreekbaar willen maken; het lukt de ene politicus beter dan de andere.
„Ik ken jou niet, anonieme zielepiet, maar ik meld je aan bij Twitter en politie”, reageerde D66-raadslid Van Meekeren uit Purmerend vorige week op zijn belager, die hem toevoegde dat zijn kinderen maar eens verkracht moesten worden omdat hij voor noodopvang van vluchtelingen had gepleit.
De eerdergenoemde toenmalige burgemeester van Middelburg, Schouwenaar, mengde zich in de oudejaarsnacht van 2003 onder een groep relschoppende jongeren uit Arnemuiden „met van die kale koppen en een oorring met een vissersboot en van die Londsdale-jacks.” Hij negeerde daarmee het advies van de politie, maar redeneerde dat een bestuurder die achter zijn bureau blijft zitten geen gezag afdwingt. Schouwenaars assertieve optreden had succes; de Zeeuwse jeugd hield het bij fase 1 van de strafexercitie. Zijn woning bleef gevrijwaard van schade en ook hijzelf werd niet belaagd.
4. Het bedreigen van politici is een gevaar voor de rechtsstaat.
GroenLinksboegbeeld Rosenmöller vertrok in 2002 uit de Tweede Kamer en de landspolitiek. Als reden voerde hij aan dat de persoonsbeveiliging die hij en zijn gezinsleden kregen hun uiteindelijk te veel werd. Voor Nederlandse begrippen was dat een drastische keus.
Ook van een tiental lokale politici is bekend dat zij sinds 2000 zwichtten voor intimidaties of dreigementen door met hun werk te stoppen: kandidaat-wethouder Both uit Vlist, wethouder Van Horne uit Haelen, CDA-fractievoorzitter Wiegers uit Vlagtwedde, wethouder De Vries uit Goirle en wethouder Visser uit Landsmeer.
CDA-fractievoorzitter Gijssen uit Maastricht trad in 1990 af, nadat hij had geprobeerd om CDA-wethouders die zich ontvankelijk hadden getoond voor cliëntelisme van de kandidatenlijst te halen. Middernachtelijke telefoontjes, volgens Gijssen afkomstig uit kringen rond een van de gesneuvelde CDA-wethouders, braken hem op. In een daarvan voegde de beller hem toe te weten op welke school zijn kinderen zaten, aldus Gijsen in 2013 in het tv-programma Andere tijden.
De lijst van politieke ambtsdragers van wie bekend is dat ze opstapten na bedreigingen lijkt kortom beperkt, te beperkt om van een gevaar voor de rechtsstaat te kunnen spreken.
Uiterst summier is ook het percentage ambtsdragers dat aangeeft in de beslissende stemronde, of op een ander moment in de besluitvorming, te zijn gezwicht voor intimiderend gedrag: 2 procent in 2010 en 0,3 procent in 2015. Maar, waarschuwde criminoloog Bovenkerk al in 2005, cijfers kunnen een vertekend beeld geven. De beroepsnorm dat een politiek ambtsdrager niet zwicht voor dreigementen, is krachtig. Praten over beïnvloeding en het toegeven daaraan is om die reden taboe.
De in dit artikel gebruikte voorbeelden zijn voor een groot deel terug te vinden in de studie ”Bedreigingen in Nederland. Verkenning in opdracht van politie en wetenschap”, door Frank Bovenkerk en anderen, een uitgave van het Willem Pompe Instituut (Universiteit Utrecht, 2005).