Kinderboekillustraties: vernieuwend en vertrouwd
Oud en nieuw, toen en nu. Zoek de verschillen. Maar zie vooral de overeenkomsten tussen enerzijds deze historische en anderzijds deze gloednieuwe kinderboekillustraties rond het Kinderboekenweekthema natuur, wetenschap en techniek.
Neem de twee gekleurde vogels op die knoestige tak. Hebben ze niet veel weg van de twee groene bijeneters? Toch is de eerste tekening, uit 1810, ruim 200 jaar ouder dan de laatste uit het pas verschenen boek ”Vrolijke vogels” (Emmanuelle Walker, tekst van Bette Westera, uitg. Karmijn). En zijn de overeenkomsten tussen de plaat van de man die met een soort katrol zijn vracht naar boven takelt en die van juf voor het schoolbord niet sprekend? De man stamt uit 1805, de juf is door Marit Törnqvist getekend in een uitgave voor de Kinderboekenweek van dit jaar (”Opmerkelijke uitvindingen”, uitg. Querido).
Als iets belangrijk is voor tekeningen in een kinderboek –en voor kunst in het algemeen– is het originaliteit en vernieuwing. Maar meerdere illustratoren bewijzen het: ook illustraties die teruggrijpen op ouder werk kunnen verrassend fris zijn.
Want Bob en Billy –zo heten de groene bijeneters– zijn wel een tikje frivoler dan hun familieleden uit de negentiende eeuw. Niet alleen door de tekst op rijm, die wel informatief is maar vooral speels, ook de afbeelding zelf draagt daaraan bij. Vooral hun felle, in het boek zelfs in fluorescerende inkt gedrukte oogjes maken de twee tot hippe 21e-eeuwse vogeltjes. Zo ook de dieren uit ”Vreemde vogels, bizarre beesten”, dat dit jaar een Zilveren Palet kreeg (Adrienne Barman, uitg. Querido). Alle soorten die in deze „vrolijke dierenencyclopedie” zijn opgetekend bestaan echt, behalve dan de dieren uit de categorie ”uitgestorvenen”. De manier waarop ze pronken, ingekaderd en wel, doet haast middeleeuws aan, net als de inkleuring met streepjes en andere patronen aan oude houtsnedes doet denken.
Maar de illustrator geeft ze wel een speels tintje mee. Dat blijkt alleen al uit haar manier van categoriseren. Dat gaat op kleur (de tomaatroden) of op eigenschap (de springers). In de platen zelf zit ook een vleugje humor. De galerij met bedreigde dieren oogt als een negentiende-eeuwse overzichtsplaat, maar met hedendaagse grapjes: de dieren hebben betraande ogen, en uitstekende delen als snorharen of horens mogen gerust buiten de kaders van de tekening komen.
Dat beetje humor of fantasie, Saskia de Bodt –ze keek mee bij de samenstelling van deze pagina’s– houdt ervan. „De toon die illustratoren van nu treffen vind ik wel erg leuk”, aldus de kunsthistoricus en bijzonder hoogleraar illustratie aan de Universiteit van Amsterdam. „Vroeger moest een illustratie vooral realistisch zijn. Zeker in een informatief boek. Op een 16e-eeuwse centsprent stond een haan afgebeeld met ernaast het woord ”haan”. Nu zie je de grens tussen fictie en non-fictie vervagen, ook in de illustraties.”
De Bodt, dit jaar ook voorzitter van de Penseel- en Paletjury, nuanceert: „Niet dat de serieus-informatieve boeken er niet meer zijn, natuurlijk wel. Maar zeker boeken van literaire uitgevers laten kinderen graag op spelenderwijs over dingen nadenken. Bestaan die republikeinwevers uit ”Vreemde vogels” eigenlijk wel?” (Ja dus, alle dieren in het boek bestaan of hebben bestaan, behalve die in de categorie ”fabelachtigen”.)
Een boek als ”Het grote treinenboek” van Mattias De Leeuw bestempelt De Bodt als een overgangsvorm tussen waarheidsgetrouw en vrijer werk. „De tekeningen die De Leeuw maakt zijn waarheidsgetrouw, maar hij voegt in die platen wel een fictief verhaal toe aan de geschiedenis.”
Dat past in de trend –zo mag het inmiddels wel heten– dat non-fictieboeken van nu fantasieprikkelend zijn en liefst ook grappig en origineel. Het is terug te zien in de illustraties, bij de ene meer dan bij de andere.
Kijk maar naar het verschil tussen toen en nu.
Zo mooi, dat goud
Kunsthistoricus en bijzonder hoogleraar illustratie Saskia de Bodt over ”Opmerkelijke uitvindingen” van Marit Törnqvist:
„Dat goud op die omlijstingen [de kaders van de tekeningen hebben in het boek goudopdruk, MO] is wel erg mooi. Dat dat mocht van de uitgever! De tekeningen doen me onmiddellijk denken aan de onlangs overleden Kurt Löb. Zijn werkt leunt, net als dat van Törnqvist, op de romantiek. Maar de figuren zijn tegelijkertijd heel wel herkenbaarder als werk van Törnqvist. Die gezichtjes. Dat ene stipje als oog. De omlijstingen zijn op elke bladzijde verschillend, zie je dat?”
Fris en lachwekkend
Saskia de Bodt –onder anderen auteur van ”De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw”– over ”Vreemde vogels, bizarre beesten” van Adrienne Barman:
„De illustraties laten goed de karaktertrekken van de dieren zien. Tegelijk ogen ze heel fris en moet je er als kijker om lachen. Veel dieren kijken je aan, daardoor zijn de platen heel direct. De manier van tekenen doet me aan houtsnedes denken, met die richtinggevende lijnen. Barmans stijl heeft ook wat weg van wat Floor Rieder, Gouden Penseelwinnares van vorig jaar, deed in ”Alice in wonderland”.