Wetenschap voor tieners
Wie een kinderboek wil schrijven dat het leven van tien belangrijke wetenschappers en hun grootste ontdekkingen dichterbij brengt en ook nog eens leest als een trein, moet heel wat in huis hebben. Schrijver en journalist Janny van der Molen heeft dat.
De spanning van een negenjarige Franse jongen die elke dag een injectiespuit verzwakt hondsdolheidvirus in zijn buik krijgt. Een meisje dat dag in, dag uit met haar rode haar wordt geplaagd en bij de zoektocht naar de oorzaak van haar haarkleur uitkomt bij Rosalind Franklin, een slimme onderzoekster die ook ervaring heeft met pesten. Het zijn zomaar twee voorbeelden die de diversiteit van de verhalenbundel illustreren.
De keuze van Van der Molen is soms vanzelfsprekend (Leonardo da Vinci, Charles Darwin), soms verrassend (Louis Pasteur, Ada Lovelace). Bekende namen als Cristiaan Huygens en Isaac Newton ontbreken juist. Dat is ook wel te verdedigen, want de auteur zegt nergens dat ze de allerbelangrijkste wetenschappers heeft uitgekozen.
Schrijven over Turing, Darwin en Galilei betekent ook dat de homofiele geaardheid van de eerste en de strijd tegen de kerk van de twee anderen aan bod komt. Van der Molen doet dat op zorgvuldige wijze. Nooit wordt haar toon spottend of wijst ze met de beschuldigende vinger naar een van de partijen. Het taalgebruik doet voor een boek van een reguliere uitgever vrijwel zonder uitzondering weldadig aan. Zelfs op momenten dat de personages flink ruzie maken.
Grofweg zijn de verhalen in twee groepen te verdelen. De historische variant, waarin we bijvoorbeeld Louis Pasteur leren kennen door de ogen van Joseph, zojuist gebeten door een dolle hond. Het jongetje krijgt een door Pasteur ontwikkeld vaccin ingespoten op een tijdstip dat het nog lang niet rijp is voor de praktijk. Op vergelijkbare wijze krijgen we zicht op Galileo Galilei, die tegen de tijdgeest in beweert dat de aarde om de zon draait. Zijn trouwe bediende Alessandro kent zijn heer door en door en laat ons meegenieten via zijn dagboek.
Een aantal verhalen speelt zich af in het heden. Alan Turing, de beroemde codekraker uit de Tweede Wereldoorlog, krijgt vorm in het verhaal van twee broers die totaal niet met elkaar op kunnen schieten. De een is verslaafd aan games en de ander een echte nerd, maar een gezamenlijke ontdekkingstocht naar de geheimzinnige Turing brengt hen bij elkaar.
Van der Molen weet in dit soort verhalen ook hedendaagse problematiek als echtscheiding, pestgedrag en verslaving aan de orde te brengen. Daar slaagt ze behoorlijk goed in, maar soms ligt het er allemaal net te dik bovenop. Dat komt ook omdat de verhalen vrij kort zijn. Ze werkt de hoofdpersonen niet uit, want daarvoor ontbreekt de tijd. De lezer moet het doen met enkele grove –maar wel rake– pennenstreken.
Uiteindelijk komen de historische verhalen uit de bundel toch het natuurlijkst over. Maar misschien denken de tieners –die uiteindelijk toch de doelgroep vormen– daar anders over. De vraag dringt zich meteen op of ondanks de prettige schrijfstijl van de auteur het boek voor een kind van een jaar of twaalf, dertien toch niet te moeilijk is. Want eerlijk is eerlijk, zonder een flinke dosis uitleg over de werking van DNA, de relativiteitstheorie van Einstein en het wereldbeeld van Copernicus komt de lezer er niet vanaf.
Dit is het boek dat ik als kind dolgraag had willen lezen, maar tegelijkertijd vraag ik me af ik er in die tijd wel aan was begonnen. Had ik aan de buitenkant en bij het doorbladeren gezien dat dit was wat ik eigenlijk wilde, of toch weer naar makkelijker verteerbare kost gegrepen? De aanschafprijs kan ook een belemmering zijn. Drie tientjes voor een kinderboek is veel geld.
Boekgegevens
Geniaal!, Janny van der Molen; uitg. Ploegsma, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 216 7450 6; 256 blz.; € 29,99.