Opinie

Schepping of evolutie; wat is waarheid? Wie heeft gelijk?

Wat is het nu? Schepping of evolutie? Of: Schepping en evolutie? Vragen te over. Verhitte discussies veelal over de hoofden van kerkgangers heen. En vooral verwarring in de hoofden van veel gewone gemeenteleden. Wat is waarheid? Wie heeft gelijk?

W. B. Kranendonk

5 October 2015 09:07Gewijzigd op 15 November 2020 22:18
beeld Istock
beeld Istock

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: een afdoend antwoord op alle vragen is er niet te geven. Wie vasthoudt aan het geloof in de schepping door God in zes dagen, moet op vragen van de wetenschap soms, nee beter: vaak, het antwoord schuldig blijven. Het is gewoon eerlijk en verstandig dat direct te erkennen.

Evenzo is het goed om vast te stellen dat wetenschappers bij hun zoektocht naar de oorsprong van de aarde en van het menselijk leven ook vaak vragen overhouden. Dat geldt voor evolutionisten, maar nog meer voor theïstische evolutionisten. Weliswaar hebben ze op grond van geologische en paleontologische vondsten aanknopingspunten voor hun theorie, maar er ontbreken nog steeds schakels aan hun model. En dat erkennen ze meestal ook.

Dat betekent dus dat zowel de aanhangers van de gedachte dat de schepping in zes dagen geschiedde, als de wetenschappers die pleiten voor de evolutieleer –in welke variant dan ook– met dezelfde verlegenheid zitten. Het is van belang dat steeds weer te bedenken, omdat dit in het debat nogal eens wordt vergeten.

Te vaak wordt er in discussies door met name evolutionisten met een zekere meewarigheid gekeken naar degenen die willen vasthouden aan de historische realiteit van de schepping in zes dagen, van Adam als de eerste mens, van de zondeval en van de universaliteit van de zondvloed. Terwijl een integere wetenschapper, en die zijn er zeker, direct zal moeten toegeven dat hijzelf ook uitgaat van een model dat bij lange na nog niet volledig bewezen is.

Omgekeerd moet deze evolutionistische wetenschappers niet direct worden verweten dat ze door hun visie op het ontstaan van het leven de naam van christen hebben verspeeld. Dat oordeel wordt soms ook wel erg gemakkelijk gegeven. Ook hier past terughoudendheid.

Betekent dit dat het dus niet uitmaakt welk concept je kiest? Dat is maar de vraag. In ieder geval heeft de keus consequenties, die verder gaan dan het debat over schepping en evolutie. In alle eerlijkheid is de vraag te stellen of ieder die voldoende overziet.

Waarom laten Bijbelgetrouwe christenen in toenemende mate de traditionele opvatting over het ontstaan van de aarde los en kiezen zij voor het theïstisch evolutionisme? Laatstgenoemde theorie gaat ervan uit dat God een bijdrage heeft gegeven aan het ontstaan van de aarde, maar dat het leven zich verder ontwikkelde langs de weg van evolutie, al dan niet door God aangestuurd. Wordt die keus werkelijk gemaakt omdat er voor dit model zo veel bewijs is dat je er niet meer omheen kunt? Of heeft het te maken met de mate waarin men waarde toekent aan het gezag van Gods Woord? Die twee, wetenschappelijk bewijs en Schriftgezag, laten zich moeilijk tegen elkaar afwegen.

Onmiskenbaar is wetenschap van grote betekenis. De Bijbel leert dat de mens het verstand van God heeft gekregen als een bijzondere gave die geen enkel ander schepsel in die mate heeft ontvangen. De kennis maakt zelfs deel uit van het beeld van God waarnaar de mens is gemaakt. Wetenschappelijke arbeid is dus niet zomaar iets, maar een uitvloeisel van die bijzondere Scheppingsgave.

Maar wetenschappelijk onderzoek heeft ook beperkingen. Het is en blijft mensenwerk. Dat wil zeggen: werk met gebreken. De Bijbel leert namelijk dat door eigen schuld van de mens, door zijn zonde, het verstand verduisterd is. Daarom kennen wij ten dele (1 Kor. 13:12). Nog sterker: de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God. Wetenschappelijke theorieën kunnen voor een christen daarom nooit het eind van alle tegenspraak zijn. Echte wetenschappers zijn naar hun aard bescheiden, maar een christenwetenschapper moet om die reden wel driedubbel bescheiden zijn. Niet de menselijke wetenschap, maar Gods wijsheid en Zijn almacht dienen maatgevend te zijn. Een christen kan daarom dus nooit het primaat van de wetenschap erkennen. Dat betekent niet dat hij zomaar vraagtekens plaatst bij wetenschappelijk vastgestelde feiten, maar wel bij de interpretatie ervan. Die staat niet los van zijn totaalvisie op de werkelijkheid. Ook wetenschappers, hoe integer ook, zijn niet immuun voor een bepaald wereldbeeld, en hun uitgangspunten kunnen hun interpretatie kleuren.

Dat mag niet uit het oog verloren worden bij de vraag of en hoe resultaten van wetenschappelijk onderzoek in overeenstemming zijn te brengen met het geloof. Want dat proberen de theïstische evolutionisten. Dat onderscheidt hen ook van atheïstische aanhangers van de evolutieleer. Deze intentie van theïstische evolutionisten verdient op zichzelf genomen een positief oordeel. Alleen de uitkomst van hun zoektocht roept wel vragen op. Vragen die overigens ook te stellen zijn bij publicaties van sommige creationisten. Met een bepaalde krampachtigheid proberen die het wetenschappelijk bewijs te leveren voor het ontstaan van de aarde en het menselijk leven zoals dat in de Bijbel wordt beschreven. Daarbij vergeten ook zij soms dat ook hun bevindingen maar ”ten dele” kennis opleveren en gaan ze soms erg selectief om met wetenschappelijke gegevens die in hun straatje passen. Creationistische publicaties zijn ook niet het einde van alle tegenspraak.

De vraag kan rijzen of er dan geen enkel houvast is voor de opvatting dat God de wereld uit het niets geschapen heeft in zes dagen, dat Adam de eerste mens was, dat de zondeval een historische gebeurtenis is en dat de zondvloed een universeel karakter heeft gehad. Dus, dat de beschrijving uit de eerste hoofdstukken van Genesis een historisch verslag is van het ontstaan van de wereld en de mens en van de oorsprong van het kwaad. Staat de redactie van deze krant dan op drijfzand als ze dat als haar uitgangspunt kiest?

Toch niet. De discussie moet niet gaan over de vraag hoeveel jaar geleden de schepping precies plaatsvond, maar over het gezag van Gods Woord. Het is Bijbels-gereformeerd om te stellen dat de Bijbel niet alleen absoluut gezag geeft, maar dat hij ook zichzelf verklaart. Niet de moderne wetenschap bepaalt de exegese van de Bijbel maar de Schrift is zijn eigen uitlegger. Dat is het kernpunt waar het om draait. Heerst de wetenschap over de uitleg van de Bijbel, of gaat de uitleg van de Bijbel zelf boven de interpretatie van de wetenschap?

De Heere Jezus heeft in Zijn onderwijs laten zien dat het laatste de regel is. In verschillende toespraken citeert Hij gedeelten uit het Oude Testament en geeft daar een uitleg aan. Dit eigen gezag van Gods Woord beperkt zich niet tot de heilsopenbaring. Wie Schrift met Schrift vergelijkt, moet wel de conclusie trekken dat er goede gronden zijn om ook het geloof in de schepping in zes dagen et cetera als historische feiten te accepteren. Echter, wie Genesis 1 tot en met 3 meer als een zinnebeeldige of dichterlijke beschrijving ziet, zal ook op andere punten vastlopen. Een drietal voorbeelden:

  1. In de Wet van de Tien Geboden wordt de mens opgedragen de zevende dag te rusten van alle werk. Waarom? Omdat God na zes dagen scheppingswerk ook de zevende dag heeft gerust. Daar wordt in de grondtekst hetzelfde woord gebruikt als in Genesis 1 als wordt gezegd: Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag. Waarom zou dat woord ”dag” in Genesis 1 plotseling niet als een etmaal moeten worden gezien, terwijl iedereen accepteert dat dit woord in Exodus 20 dat wel is?

  2. Wanneer je niet gelooft dat Adam de eerste mens en een unieke historische persoon is geweest, wat moet je dan met 2 Timotheüs 2:13? Daar schrijft Paulus: „Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva.” En hoe moet je dan omgaan met de vergelijking die Paulus maakt tussen Adam en Christus in 1 Kor. 15:45: „Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel, de laatste Adam tot een levendmakende ziel.” De historiciteit van de tweede Adam wordt door de theïstische evolutionisten niet betwist. Waarom zou Hij dan vergeleken worden met iemand (de eerste Adam) die niet een historische figuur is geweest? Dat is niet consistent.

  3. Wie de historiciteit van Adam ontkent, loop daarmee ook vast met de historiciteit van de zondeval. Daarmee blijft de vraag naar de oorsprong van het kwaad en de dood ook onbeantwoord. Sommige theïstische evolutionisten vinden dat geen probleem. Zij menen dat dood altijd al in de natuur aanwezig was en er dus niet door de zonde is gekomen. Maar wat doe je dan met een tekst als: „Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld gekomen is, en door de zonde de dood” (Rom. 5:12a)? Wie is die mens? Dat schrijft Paulus in 1 Tim. 2:14: „En Adam is niet verleid geworden, maar de vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest.”

Er zou veel meer te noemen zijn. De Bijbel spreekt op vele plaatsen over de Schepping, de val en de vloed als een historische werkelijkheid. Vandaar dat vanuit de Bijbel er genoeg argumenten zijn om Genesis 1 tot en met 3 op te vatten als een historische beschrijving van de schepping en de zondeval. Ook al komt er naast geschiedenis ook symboliek en beeldspraak voor in Genesis, dan valt uit de andere delen van de Bijbel af te leiden dat die geen betrekking hebben op de historiciteit van Adam en de zondeval. Wie dit Schriftgezag leidend laat zijn ten opzichte van wetenschappelijke verklaringsmodellen, loopt vast met het theïstisch evolutionisme.

Zijn daarmee alle vragen opgelost? Nee, maar misschien hoeft dat ook niet. Deze benadering op grond van andere Bijbelse gegevens biedt in ieder geval houvast. Op grond van deze Schriftgegevens, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament, heeft de kerk van alle eeuwen beleden: „Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer