Journalist-theoloog Jan Greven rouwt in boek over zijn dochter
Wat blijft er van een vader over na het overlijden van een kind? Oud-journalist en theoloog Jan Greven beschrijft zijn eigen verlies in een eerlijk boek.
Greven (73) bekijkt haar nog vaak: in de woonkamer van zijn huis hangt een groot olieverfschilderij van dochter Aartje. Jaren was ze „zowel een zorgenkind als een bron van vreugd”, en al die jaren was hij haar papa. Ook op de dagen dat ze niet meer reageerde op zijn bezorgde telefoontjes, nu drieënhalf jaar geleden. „Ze verdween wel vaker een poosje van de landkaart, maar dit keer voelde het anders.”
Zijn vadergevoel klopte helaas. Vijf dagen na het laatste contact met de 38-jarige Aartje, die single was, ging Greven poolshoogte nemen. „Ik bad dat haar gordijnen open zouden zijn, als teken dat ze op was. De gordijnen waren dicht.”
Greven slaat alarm bij de hulpdiensten. „De brandweerman keek vanaf zijn ladder bij haar naar binnen. Ik zag aan zijn blik dat het mis was.”
Een hartstilstand, zou de schouwarts constateren.
Wat betekent de dood van een kind voor de achterblijvers? Wat blijft er nog van het leven over, zonder je kind? De theoloog en oud-journalist –hij was onder anderen hoofdredacteur van dagblad Trouw– gaat in ”Aartje. Gedachten bij de dood van een kind” met die eerlijke vragen op zoek.
Voor op het boek staat een foto van Aartje, blij zwaaiend vanuit zee. „Een mooie omslag. Maar erg blijft het. En het zegt alles: zoals zij daar in het water ligt, zo is ze nu verzonken. Niet door verdrinking dan, maar door een hartaanval, en verdwenen.”
U moest opeens een graf voor uw dochter regelen.
„Ja, daar heb je het natuurlijk nooit met haar over gehad, in de verste verte niet. Wel over ons, maar niet over haar. Ze ligt nu op het kerkhof in Blaricum en wij gaan daar straks bij.”
Hoe is het om dat nu te zien, haar plek, die later ook voor u is?
„Moeilijk, iedere keer opnieuw. Je las vroeger weleens in romantische verhalen van mensen die huilen op het kerkhof: ik weet intussen wat dat is. En dat verdriet wat je hebt dat gaat niet over, ook niet door zo’n boek. Je sluit het nooit af. Het is een manier van aanvaarden. En van denken over de dood, dat je echt diep vanbinnen beseft: het leven is eindig.”
U gaat vaak in kerkdiensten voor. Speelden de Bijbelse verhalen een troostende rol?
„Nou, dat wordt natuurlijk makkelijk gezegd. Ik zou eerder zeggen dat de Bijbel gaat over verdergaan. Je ziet David na de dood van Absalom ontzettend bedroefd zijn. Dan wordt hij niet getroost, hij gaat verder. Hij rekent wel af met zijn vijanden, maar gaat verder als een man die een groot verdriet in zijn leven heeft. Precies hetzelfde als Jakob toen Jozef weg was en hij niet wist dat Jozef nog leefde. Jeftha die zijn dochter kwijtraakt, en de ouders van Simson hun zoon. Ze moeten verder met het verlies.
Daarom is de Bijbel een echt boek, omdat het plaatsheeft voor raadselachtigheden. Bijvoorbeeld, daar preek ik zondag over, de verheerlijking op de berg. Dan staat er in Markus dat Jakobus, Johannes en Petrus er dus bij zijn geweest en er niet over mochten praten met anderen tot de Zoon des mensen was opgestaan uit de doden. Zij vroegen zich onderling wel af wat hij toch met de opstanding uit de doden zou bedoelen. Daar begrepen ze dus niks van. En na zijn kruisdood begrepen ze het nog steeds niet. Steeds moet er uitgelegd worden. Aan de vrouwen bij het graf, aan de discipelen, aan de Emmaüsgangers.”
Westerse mensen kunnen moeilijker met verlies omgaan, heet het. We horen liever over een nieuw begin.
„Er is geen nieuw begin. Het is een leven met verlies. Er is nooit een nieuw begin in een mensenleven, want je neemt altijd je eigen verleden mee, de goede dingen en de kwade. Het is net als met het begrip vergeving van zonden: dan is het niet zo dat je zonden niet meer gebeurd zijn. Je zou vergeving kunnen omschrijven als het op een andere manier kijken naar dezelfde dingen. Zo is het met rouwen ook.”
Spreken over een overledene kan voor de nabestaanden juist een behoefte zijn.
„Zeker in het begin, dan móét je het er eigenlijk wel over hebben, anders voelt het bijna als ontrouw aan degene die er niet meer is. Gelukkig hadden we vrienden die dat goed begrepen, daar ruimte voor gaven. En geleidelijk aan verandert ook dat weer, dan wordt die behoefte minder, zakt het meer weg in je verleden.
Veel mensen zijn daar overigens bang voor: het verdergaan na rouw of verdriet, alsof je de overledene verraadt. Het is als verliefdheid. Het ergste voor iemand die verliefd is, is dat degene op wij hij verliefd is er niet zou zijn. Datzelfde proces heb je in het begin na een overlijden, die aanhankelijkheid. Dat gevoel van: ik kan niet zonder jou verder. Dat hebben denk ik ook heel veel mensen die hun partner verliezen. En dat moet je ook tijd geven.
Het is ook vreselijk. Maar je mag wel tegen jezelf zeggen: Het is geen ontrouw als ik verderga.”
En de gedachte aan Aartje hielp u daarbij?
„Ja, doordat een vriendin vertelde hoe ze op 11-jarige leeftijd onverwacht een epileptische aanval kreeg, en ze dacht dat ze het niet zou overleven. Ze kon eigenlijk maar één ding denken: „Ik mag niet overlijden want dat vinden mijn ouders zo erg. Dat kan ik ze niet aandoen.” Zo denk ik ook dat Aartje het verschrikkelijk zou hebben gevonden voor ons, dat we moeten meemaken dat ze er niet meer is. Maar ze wilde ons zeker niet blijvend ongelukkig zien. En dan moet je zeggen: Het is ook heel erg, maar we laten ons er niet door kapot maken. We staan op. Inderdaad, toch nog een nieuw begin.”
„Er viel langzaam weer licht op haar leven”
Aartje, Jan Greven; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 446 2754 1; 220 blz.; € 19,95.
Op het blog van Jan Greven (jangreven.nl) komt de dood van zijn dochter regelmatig aan de orde.
De week erna: „Onze schat. Mijn oogappel. Onze lieve, lieve Aartje. Het ergste is werkelijkheid geworden. Ze is er niet meer. We zijn verstomd.”
Twee jaar erna: „Volgende maand is het al weer twee jaar geleden dat Aartje stierf. Twee jaar van gewenning. Het went nooit. Al heeft de tijd haar van ons weggedreven, het gevoel van verlies lijkt eerder sterker te worden. Als iemand iets over haar vertelt, haar in herinnering roept, zodat ze dichtbij komt. Wat mis ik haar.”
Idem: „„Je moet je niet door de dood laten verrassen”, zo leerde mijn vader me lang geleden. Je moet de dood onder ogen zien. Leren loslaten. Maar als het om je kinderen gaat: hoe kun je ooit besluiten je niet aan hen te hechten? Moet je je inhouden in je liefde om in de toekomst minder kwetsbaar voor hun dood te zijn? Ik vond die vraag absurd, en zo ben ik er met open ogen in gevlogen. Ik betaal nu de tol van mijn hechting, van mijn uitbundig genieten van haar toen ze nog leefde. Ik accepteer dat. Ik had niet anders gewild.”
Drie jaar erna: „Geleidelijk, heel geleidelijk verschoof er iets. Langzaam, heel langzaam viel er weer licht op haar leven. Kwamen de herinneringen boven, beseften we hoe zeer we van haar hadden genoten. Er kwam ruimte. Ruimte om onze herinneringen aan Aartje binnen te laten in ons leven zonder door een grondzee van verdriet van de voeten geslagen te worden.”