Mens wordt gelukkiger als hij weer ontdekt waarvoor hij leeft
We worden niet gelukkiger als we meer hebben om mee te leven, maar als we weer ontdekken waarvoor we leven, betoogt prof. dr. W. van Vlastuin.
Wat maakt een mens gelukkig? Reclame en media stimuleren ons om het maximale geluk uit het leven te halen. Tegelijkertijd is er in onze samenleving een groeiend besef dat welvaart als zodanig geen geluk brengt. De zoektocht naar geluk raakt het diepste mens-zijn, waarmee ook de noodzaak van theologische bezinning is gegeven. Dit belang wordt versterkt door het gegeven dat er vanaf de late middeleeuwen een scheiding is ontstaan tussen verstand en hart.
Hiermee is een belangrijke motivatie voor de leerstoel van theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme gegeven. Het is de bedoeling om vanuit deze leerstoel bij te dragen aan de theologische doordenking van christelijke spiritualiteit en aandacht te vragen voor de relatie tussen God en mens.
Voor deze rede heb ik in het gereformeerd protestantisme gezocht naar een moment waarin deze spirituele kant van het geloof aan de orde komt. Deze zoektocht leidde naar de puritein Jeremiah Burroughs (1599-1646), die in 1645 in Londen een serie preken hield onder de titel ”The Rare Jewel of Christian Contentment”.
Participatie in God
Burroughs zet de verhandeling over christelijke tevredenheid in vanuit Filippensen 4:11, door hem weergegeven als: „My heart is fully satisfied.” Het gaat hier om een spirituele vervulling van het hart als „the life and soul of all practical Divinity.” Deze invulling is opmerkelijk, omdat het Griekse begrip in de oorspronkelijke tekst een andere betekenis heeft.
Burroughs past dit begrip niet toe op mensen, maar op Gods algenoegzaamheid. Dit betekent dat God geen wereld nodig heeft, omdat Hij genoeg heeft aan Zichzelf. Dit zou het beeld kunnen oproepen van een afstandelijke God. Gods algenoegzaamheid betekent volgens Burroughs echter geen gebrek aan affectie in God, maar juist het tegendeel: Gods algenoegzaamheid betekent Gods perfecte geluk.
Vervolgens geeft Burroughs aan hoe God Zijn kinderen laat participeren in Zijn algenoegzaamheid. De gelovige heeft het geluk niet in zichzelf, maar heeft het door het geloof buiten zichzelf in God. We zouden ook kunnen zeggen dat de gelovige niet buiten God is, maar dat er altijd een buiten van God ten opzichte van de gelovige blijft.
De puritein betrekt het Griekse woord dus eerst op God, hij vult het begrip affectief in en laat vervolgens de gelovigen daarin delen. Daarom vindt hij het begrip tevredenheid te mager, omdat dit begrip kan betekenen dat men met weinig tevreden is. De gelovige is echter niet met weinig tevreden, maar deze zoekt de hoogste vervulling van alle behoeften, namelijk God. De oneindige maat van Gods volheid brengt mee dat men wel genoeg heeft aan God, maar nooit genoeg heeft van God.
Een protestants accent
Het voorgaande roept de vraag op of Burroughs aansluit bij Augustinus’ pleidooi om onszelf lief te hebben en het goede voor onszelf te zoeken. Het feit dat Burroughs ruimschoots aandacht geeft aan de notie dat zonde tegen het goede ingaat, laat zien dat de gevoeligheid voor deze thematiek hem niet vreemd is. Toch sluit hij meer aan bij de nadruk op de zelfverloochening in de protestantse traditie, zoals de meest door hem geciteerde auteur Maarten Luther daar gestalte aan geeft in zijn stelling dat de mens niet kan willen dat God God is, en zo tegen zijn eigen geluk is. Luther zegt radicaler dat de mens een vijand van zijn eigen geluk is, maar ook Burroughs denkt meer vanuit de tegenstelling zonde en genade dan dat hij de genade als vervulling van de natuur waardeert.
Toch kent Burroughs’ theologie niet zo’n christologische concentratie als die van Luther. Als we Burroughs vergelijken met Calvijn valt hetzelfde op. Er is ook een verschil met de vroomheid van Burroughs’ collega’s Thomas Goodwin en Samuel Rutherford. Deze puriteinse collega’s benadrukken in hun spiritualiteit veel meer de intieme omgang tussen Christus en de christen. Deze vergelijkingen geven aan dat Burroughs zijn eigen plaats inneemt in het landschap van de protestantse traditie.
John Piper
De participatiestructuur legt een belangrijke basis voor een theologie van affectie. Terwijl de gereformeerde traditie vooral gericht is op thema’s als vergeving en vernieuwing, krijgt Burroughs’ theologie concreet gestalte in een affectief geestelijk leven. We kunnen niet van een theologische tegenstelling spreken, maar er is wel een verschil in spiritualiteit.
In onze tijd heeft de Amerikaanse theoloog John Piper aandacht gevraagd voor de affectieve kant van het christelijk geloof in zijn christelijk hedonisme. Hij duidt deze spiritualiteit als volgt: „God wordt het meest verheerlijkt als wij onze diepste voldoening in Hem vinden.” Op deze wijze maakt hij duidelijk dat het christelijk geloof zich kenmerkt door een diep verlangen naar voldoening en vreugde.
Terwijl volgens de filosoof Immanuel Kant het eigenbelang de moraliteit ondergraaft, maakt Piper duidelijk dat de christen zich vereenzelvigt met het goede en dat hij daarom belang bij de moraal heeft. De kritiek van Piper op de kantiaanse positie ten aanzien van moraal is dat deze leidt tot onverschilligheid. Volgens Piper is het precies andersom: hoe groter de vreugde in de moraal, hoe groter de deugd.
De vereenzelviging van christelijk geloof en hedonisme bij Piper is echter niet klassiek christelijk. Het genieten wordt zo een doel in zichzelf en een samenvatting van het christelijk geloof. Bovendien brengt deze typering van het christelijk geloof een antropocentrische spiritualiteit mee die niet bestand is tegen de weerbarstige werkelijkheid van het lijden.
Hier licht het eigene van Burroughs’ spiritualiteit op. Terwijl Pipers spiritualiteit als mens-middelpuntig gekwalificeerd dient te worden, kunnen we bij Burroughs spreken van een theocentrische spiritualiteit waarin noties als zelfverloochening, heiliging en karaktervorming expliciet functioneren. Deze affectieve benadering van het christendom biedt enerzijds een afgrenzing tegen christenhedonisme, terwijl deze tegelijkertijd recht doet aan de diepste behoeften van de menselijke ziel.
Tegenslagen
Burroughs’ biografie laat zien dat de kracht van dit affectieve christendom zich juist in perioden van tegenslag bewijst. De rust van de menselijke ziel is dan ook niet afhankelijk van de omstandigheden, maar van de rust in God die onafhankelijk is van iedere situatie.
De geestelijke tevredenheid is tevens de bron van nederigheid, liefde, geduld, wijsheid en hoop. De keerzijde is dat er niets is dat zo tegen het christelijk geloof ingaat als een mopperige en klagerige geest, omdat mopperen en klagen uitdrukken dat men niet genoeg heeft aan God. Als Christus meer waard is dan tienduizend werelden, zal de bruid van Christus dan klagen alsof ze niet genoeg heeft?
Ik heb niet kunnen ontdekken of Burroughs zich heeft verstaan met zijn tijdgenoot Thomas Hobbes, die een ”summum bonum” (hoogste goed) ontkende en stelde dat de menselijke begeerten oneindig zijn, zodat de rust van een tevreden gemoed eenvoudig niet bestaat. We herkennen deze benadering in de huidige cultuur, waarin we met een variatie op Descartes zouden kunnen zeggen: ”cupio, ergo sum” (ik verlang, dus ik ben). Vanuit Burroughs zou de affectie van verlangen gehonoreerd kunnen worden, terwijl hij nader zou kwalificeren dat het eindige de oneindige behoefte van het menselijk hart niet kan verzadigen.
Het zou een vraag kunnen zijn of deze theologie van tevredenheid niet leidt tot een spiritualiteit waarin men zich onttrekt aan alle publieke verantwoordelijkheid. Het gegeven dat Burroughs op een constructieve wijze deelnam aan de Westminster synode is een aanwijzing dat dit niet het geval is. Het tegendeel is waar; de spiritualiteit die haar vervulling buiten deze wereld vindt, levert een positieve bijdrage aan de tegenwoordige wereld.
De waardering van de tegenwoordige wereld hangt bij Burroughs ook samen met zijn overtuiging dat de aardse gaven betaald zijn door het bloed van Christus. Het bewustzijn hiervan maakt opmerkzaam voor de geringste voorspoed. Kleine gaven worden een teken van Gods grote liefde en krijgen als het ware een sacramentele betekenis omdat ze als een garantie van Gods genade functioneren en tegelijkertijd bevestigen dat het geluk ”extra mundi” (buiten de wereld) is.
Evaluatie
Wat is de oogst van deze verkenning van Burroughs’ theologie van tevredenheid? Vanuit de traditie en vanuit de huidige stand van zaken in de Bijbelse theologie ligt het voor de hand om de participatiegedachte meer christologisch te duiden dan Burroughs deed. Een meer christocentrische invulling van de participatie biedt in de eerste plaats een heilshistorisch kader waarin niet alleen de incarnatie een plaats krijgt, maar ook kruis en opstanding voluit kunnen functioneren, zodat noties als het sterven met Christus en de verloochening van onszelf tot hun recht kunnen komen.
Een christocentrische invulling van participatie biedt tevens een kader om in de lijn van de Vroege Kerk, verschillende puriteinen en sommige hedendaagse theologen aandacht te hebben voor een relatie met Christus waarbij de aandacht voor de persoon niet verbleekt in het licht van Zijn functionaliteit als verlosser. Als de participatie in Gods geluk via Christus gestalte krijgt, blijven we dicht bij de heilsgeschiedenis, terwijl de affectieve dimensie van het menselijk hart alle ruimte krijgt.
In de derde plaats biedt een christocentrische invulling van de participatiegedachte de mogelijkheid om schepping en verlossing te onderscheiden zonder deze te scheiden. Er zijn genoeg Bijbelse noties die onderstrepen dat we over schepping en verlossing niet dualistisch kunnen denken. Op deze manier kan er enerzijds een theologisch tegenwicht worden geboden tegen een verobjectivering van de natuur, en anderzijds een theologisch kader worden geboden om tot waardering van de schepping te komen, terwijl de notie van vreemdelingschap in een eschatologisch perspectief wordt bewaard.
Vervolgens kan worden opgemerkt dat een transformatie van Burroughs’ participatiebegrip in christocentrische zin een theologisch kader biedt om over de participatie in God te spreken. Participatie vanuit de gemeenschap met Christus biedt ruimte om te spreken over de bestemming van de mens in God Zelf, zodat ons onrustige hart rust vindt in God.
Ten slotte sluit een christologische invulling van het participatiebegrip ook aan bij het belang dat in de gereformeerde traditie wordt gehecht aan de inwoning van de Heilige Geest. De inwoning van de Heilige Geest betekent dat er een bepaalde deelname aan Gods leven is. Tevens kan er vanuit de leer van de Heilige Geest recht worden gedaan aan het gegeven dat er nog een weerbarstige weg van strijd en gericht is te gaan voordat Gods Koninkrijk doorbreekt.
Relevantie
Na deze kwalificering van Burroughs’ participatiebegrip vragen we ons af wat de potentie van zijn theologie van tevredenheid is. Ten eerste biedt deze theologie een spiritualiteit die niet alleen geschikt is in situaties van voorspoed, maar die tevens houdbaar is in de grootste crises van het leven. Het is geen verburgerlijkte welvaartstheologie waar de beter gesitueerden op een salonfähige wijze over kunnen discussiëren, maar een theologie die rijken en armen met elkaar verbindt.
Dit sluit –ten tweede– aan bij het transcendentiebesef in deze spiritualiteit dat het verschil maakt voor de eredienst, de prediking en de theologie in de 21e eeuw. Een christenheid die bij deze transcendentie leeft, heeft de grootste toegevoegde waarde. Dit omdat ze voor de kerk een antidotum vormt tegen een christendom van regels of een hijgerig activisme, voor de beoefening van de spiritualiteit duidelijk maakt dat de diepste innerlijkheid samengaat met de verankering in een zekerheid ”extra nos” en ”extra mundi”, en voor de komende generatie een zingevend perspectief biedt dat niet is opgesloten in de werkelijkheid van het hier en het nu.
Tot slot, in een cultuur waarin mensen gereduceerd worden tot instrumenten, objecten en functies in een autonoom economisch systeem, biedt een theologie van tevredenheid een kritisch spiritueel tegenover. Burroughs maakt duidelijk dat een strenge moraal geen remedie tegen hebzucht is, maar de spirituele ervaring van het genoeg in God wel. We worden niet gelukkiger als we meer hebben om mee te leven, maar als we weer ontdekken waarvoor we leven.
Vanuit de tevredenheid met God hoeven we niet veel te hebben om rijk te zijn, maar is het onze rijkdom om veel te kunnen geven. Intussen genieten gelovigen van de kleine dingen van elke dag als een verwijzing naar de volkomenheid van Gods rijk, waarin het geluk in God volledig wordt onthuld.
De auteur is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme. Dit artikel is een samenvatting van de inaugurele rede die hij vandaag hield aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.