Commentaar: Passend onderwijs draagt bij aan vorming van alle kinderen
Het kind moet centraal staan. Dat onderschrijft iedereen die betrokken is bij het onderwijs. Bij elke verandering of vernieuwing komt de vraag naar boven of die in het belang is van het kind. En terecht.
Toch heeft die centrale gedachte ook kanten waar vraagtekens bij zijn te plaatsen. Zo mag ze er niet toe leiden dat het kind bepaalt wat er gebeurt. Zijn verlanglijstje kan weleens haaks staan op hetgeen nuttig voor hem is.
Er zijn onderwijsexperimenten geweest waarbij kinderen mochten zeggen wat ze wilden leren en hoe de lesdag moest worden ingevuld. De gedachte daarachter was dat kinderen van nature leergierig zijn, en dus echt niet alleen maar leuke, ontspannende dingen willen doen. De praktijk bleek toch weerbarstiger. Inderaad er zijn leergierige kinderen. Maar er zijn er ook die aartslui zijn. Deze experimenten hebben nooit geleid tot blijvende aanpassing van het onderwijssysteem.
Evenzo zijn er ideeën geopperd om scholen op te richten met een vrij opvoedingsklimaat. Daarbij gaat het dan niet zozeer om de lesstof als wel om het gedrag. Straffen is daar uit den boze, waarschuwen mag maar heel beperkt gebeuren. De kind moet zich zo in volledige vrijheid kunnen ontwikkelen. Het zal vanzelf wel ontdekken wat in relaties tot andere kinderen werkt en wat niet. De praktijk in crèches, waar dit al gebeurde, heeft bewezen dat kinderen daar bepaald niet van opknappen.
Het is merkwaardig dat in de discussie over de effectiviteit van het zogenoemde passend onderwijs het argument dat het kind centraal moet staan op tweeërlei wijze wordt gebruikt. Zoals de naam ”passend onderwijs” al zegt, is het uitgangspunt dat gekozen wordt voor een onderwijsvorm en -klimaat die het beste bij het kind passen. Dus het kind staat centraal. Streven is dat zo veel mogelijk kinderen het reguliere onderwijs volgen, ook degenen met (beperkte) leer- of gedragsmoeilijkheden. Gevolg is dat minder kinderen naar het speciaal onderwijs gaan, waardoor ze vaak –helaas– voor de rest van hun leven een stempeltje dragen.
Van meet af aan hebben tegenstanders van deze gedachte het bezwaar aangevoerd dat dit een te grote belasting is voor het reguliere onderwijs. Er zou te veel van leerkrachten gevraagd worden. Maar vooral werd gesteld dat dit ten koste zou gaan van de aandacht voor de andere kinderen.
Deze bezwaren mogen niet zonder meer van tafel worden geveegd. Wat het eerste betreft, leerkrachten krijgen er werk bij en daar moet oog voor zijn.
Daarnaast is het goedkoop om te zeggen dat de ontwikkeling van andere kinderen eronder lijdt wanneer er een medeleerling in de klas zit die extra aandacht nodig heeft. Het is juist van groot belang dat in onze kille, prestatiegerichte maatschappij kinderen leren dat er ook mensen zijn die minder gemakkelijk mee komen. Zou het juist niet heel vormend voor kinderen zijn dat ze leren met hen rekening te houden? Vanuit Bijbels perspectief –oog te hebben voor elk schepsel– is passend onderwijs een initiatief dat volle steun verdient.