Dat staat in een advies dat de Onderwijsraad gisteren naar de Tweede Kamer stuurde. De Kamer wilde graag weten van de raad welke inrichting van het voorschoolse stelsel het meest adequaat is om alle kinderen een goede start te bieden. Op dit moment maakt 86 procent van de kinderen gebruik van een vorm van voorschoolse opvang.

De raad adviseert te komen tot „een coherent, kwalitatief hoogwaardig aanbod voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar waarin spelen, vorming, voorkomen van leerachterstanden en opvang bijeen zijn gebracht.” Het aanbod dient op vrijwillige basis beschikbaar zijn voor alle kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar voor vijf dagdelen per week.

De Onderwijsraad pleit nadrukkelijk niet voor het vervroegen van het schoolse leren. Het gaat zowel om vrij spelen als om begeleid spelen; dat versterkt de sociale vaardigheden en de taalvaardigheid.

Het adviesorgaan velt een negatief oordeel over de manier waarop de voorschoolse opvang nu is georganiseerd: „Het stelsel wordt aangestuurd door twee verschillende ministeries en door gemeenten, er zijn twee verschillende toezichthouders en het aanbod is verdeeld naar de verschillende doelstellingen opvang, educatie en spelen met elk hun eigen financieringsstromen en toegangscriteria. Dit belemmert de toegankelijkheid van het stelsel, de sociale cohesie, doelmatige besteding van middelen en de keuzevrijheid voor ouders.” De matige educatieve en pedagogische kwaliteit is ook een belangrijk punt van zorg.

De raad wil graag dat basisscholen de regie krijgen. Daarom moet de financiering alleen via het ministerie van Onderwijs verlopen en moet het ministerie van Sociale Zaken zijn handen ervan aftrekken. Om de kwaliteit van de leidinggevenden te verhogen is een opleiding op hbo-niveau met een specialisatie van het jonge kind vanaf 2,5 jaar noodzakelijk.