Gemeente zonder vlek en zonder rimpel
Titel:
”De Heilige Gemeente. Een onderzoek naar de doopsgezind-gereformeerde tegenstelling in de Nederlanden in de 16e eeuw inzake het vraagstuk van de kerkelijke tucht”
Auteur: Gottlieb Jan Blokland
Pagina’s: proefschrift verdedigd aan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee (Leuven), België, 2003. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee (Leuven) promoveerde Gottlieb Jan Blokland op het werkstuk ”De Heilige Gemeente”, waarin hij het feitelijke verschil tussen dopersen en gereformeerden zocht in de beschouwing van de gemeente. Daarmee is de zaak inderdaad naar zijn wezen getypeerd.
Men kan de kinderdoop noemen, of de relatie met de overheid, wellicht ook nog kwesties als het eedzweren en dergelijke; maar het meest treffende geschilpunt was de visie op de gemeente, die als een heilige gemeente moest worden aangemerkt. Zonder vlek en zonder rimpel, zoals Paulus daarover spreekt (Ef. 5:27).
De vraag is dan vanzelf of men dit puur eschatologisch heeft op te vatten, dan wel of men dit ideaal reeds hier, in déze aioon realiseerbaar acht. Een zuiver eschatologische opvatting kan leiden tot enige vertraging in de verwerkelijking hier en nu, waardoor ruimte komt voor een bredere verbondsopvatting, voor kinderdoop, voor respectvol taxeren van de overheid en dergelijke gereformeerde opties meer. Het radicaal-eschatologische standpunt leidt tot radicalisering van alle verhoudingen.
Tucht
Op een helder gestructureerde manier heeft de auteur zijn verhaal op papier gezet. Hij gebruikt de bronnen, is op de hoogte van de belangrijkste literatuur en heeft zich goed in de problematiek ingewerkt.
In een eerste hoofdstuk biedt hij een overzicht over de hervorming in de Nederlanden. In beide tradities, de doopsgezinde en de gereformeerde, is sprake van tucht, waarbij het volgens de auteur niet primair gaat om een wezenlijk onderscheid. Waar ligt dan wel het verschil?
Blokland zoekt dit in een verschillende opvatting over de kerk zelf. Deze leeropvatting (ecclesiologie) komt aan de orde in het tweede hoofdstuk. Wezenlijke punten blijken dan te liggen in de kenmerken van de gemeente, de relatie met de overheid, de sacramenten en de ambtsopvatting. Dit alles spitst zich slechts toe op het punt van de kerkelijke tucht. Daarover gaat het voornamelijk in het derde hoofdstuk. Eerst beschrijft Blokland hier de opvattingen van de eerste doopsgezinden, daarna die van Menno Simons en Dirk Philips. Vervolgens schetst hij de inzichten van de gereformeerden, daarbij onderscheid makend tussen de ”gereformeerd gezinden” in de Nederlanden en Calvijn en diens volgelingen hier te lande.
Het laatste deel van de studie tekent de ontwikkelingen en tegenstellingen met betrekking tot de kerkelijke tucht, waarbij de interessante disputaties uit de zestiende eeuw aan de orde komen. Zij hebben invloed gehad en de waarde daarvan wordt vooral gezocht in de verheldering van de wederzijdse standpunten.
Revolutie
Het boek verdient de aandacht vooral van hen die zich bezighouden met de vroege geschiedenis van de hervorming. Of daarbij voldoende rekening is gehouden met het onderscheid tussen doopsgezinden en dopersen, is voor mij een open vraag. De reformatorische, en met name de gereformeerde visie op de kerkelijke tucht heeft vooral te maken met de theologische notie van de samenhang tussen rechtvaardiging en heiliging. De tucht, zo wilde Bucer zeker toegeven (en Calvijn evenzeer), behoort tot de kenmerken van de kerk. Maar hun visie werd mede in apologetisch opzicht gestructureerd door het ietwat overdreven standpunt van de anabaptisten of wederdopers. Dan zitten we vooral in de jaren dertig van de zestiende eeuw. Revolutie en doperdom vormden toen in zeker opzicht nog wisselbegrippen. In deze studie valt echter voornamelijk de nadruk op het onderscheid tussen gereformeerden en ”doopsgezinden”. Daarmee is de thematiek ook wat verschoven. In hoeverre dit invloed heeft op de beschrijving, laat ik nu rusten. Er is een andere thematiek die hier een rol speelt. Het is die van het wezen van de heiligheid der gemeente.
De Reformatie heeft de heiligheid vooral gezocht binnen de gezichtskring van de belofte. Toerekening is hier het sleutelwoord. Wat de ecclesiologische consequentie daarvan is, wordt duidelijk als het gaat om de hantering van de tucht. De dopers, ook de latere doopsgezinden, kozen voor een andere optie. Zij opteerden voor de zichtbare werkelijkheid hier en nu van de heiliging. Daarmee was de gemeente een controleerbare gemeente geworden. Maar daarmee was tegelijkertijd de kerkelijke tucht geïndividualiseerd. Wie niet past binnen het stramien wordt uitgeworpen. In Emden, en niet alleen daar, leidde het tot een banzucht die werkelijk extreem genoemd moet worden.
Tweelingen
Intussen blijkt uit deze dissertatie weer eens opnieuw dat naar het woord van Noordmans gereformeerden en dopersen tweelingen zijn. Niet te snel trouwens: in het stuk van de rechtvaardiging komen ze niet verder dan de aanduiding ”kinderen van één moeder”.