Zielsbedroefd
Psalm 13:3
„Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn?”
Deze mens klaagt over de zorgen van zijn ziel: „Zie, Hij zal voor mij heen gaan en ik zal Hem niet zien, en Hij zal voorbijgaan en ik zal Hem niet merken. Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers” (Job 9:11-13).
„Mijn ziel had alle reden vrolijk te zijn en U lof te zingen. Nu echter is hij vol van zorgen en droefenis en verlangt naar U gelijk een dorstig land. Want ziekte van het lichaam, verlies van goederen en andere uitwendige tegenspoeden doen wel smart en leed, maar de benauwdheid en droefenis van de ziel in de geestelijke aanvechtingen is voorzeker een veel bitterder en zwaarder kruis. Daarom help mij, o Heere, opdat het toch niet te lang duurt!”
Zo’n droefenis drijft David tot gebed, zoals hij zelf zegt: „Als mij bange was, riep ik de Heere aan, en riep tot mijn God” (Psalm 18:7). „Zijt mij genadig, Heere, want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik” (Psalm 31:10). Want dan worden wij verteerd, dan vergaat merg en been als wij in de nood altijd bidden, zuchten, smeken en roepen tot God en wij zelfs geen uitwendige hulp of redding ondervinden.
Dr. H. F. Kohlbrugge,
predikant te Elberfeld
(”Preken Psalm 13”, 1884)