„Nederland moet koopmansgeest inzetten”
Het kabinet wil het bedrijfsleven betrekken bij ontwikkelingssamenwerking. De private sector kan in zijn optiek een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van armoede. „Nederland moet zijn koopmansgeest inzetten. Daar zijn we goed in.”
In Den Haag was het jarenlang niet gepast bedrijven bij ontwikkelingshulp te betrekken. Toenmalig minister Pronk moest er weinig van hebben. Nederland is weliswaar een gulle gever, maar deed bij voorkeur zaken met overheden en niet-overheidsgebonden organisaties die in het veld actief zijn.
Minister Van Ardenne voor Ontwikkelingssamenwerking heeft nu de deur opengezet voor bedrijven. Zij geeft daarmee gestalte aan een beleid dat Herfkens, een van haar voorgangsters en oud-bewindvoerder van de Wereldbank, voorzichtig in gang zette. Donderdag is er in Den Haag een conferentie over het onderwerp. Bedrijven krijgen daar te horen wat hun kansen zijn in ontwikkelingslanden.
Vanuit puur financieel oogpunt ligt een bijdrage van het bedrijfsleven voor de hand. Daar zit veel meer geld dan er nu wereldwijd aan ontwikkelingshulp wordt uitgegeven. De donors zijn goed voor ongeveer 50 miljard dollar per jaar. Alleen al voor bijvoorbeeld infrastructuur in ontwikkelingslanden is een veelvoud van dat bedrag nodig.
Dat Nederland het roer omgooit, is op zich een goede zaak, zegt J. Bijl, die lid is van de Rawoo, een orgaan dat advies geeft aan Van Ardenne over onderzoeksbeleid. „Het onderwerp is lange tijd verwaarloosd”, zegt hij. De vraag is wel hoe het Nederlandse bedrijfsleven zich het beste verdienstelijk kan maken, wil de massa (en daar gaat het uiteindelijk om) erop vooruitgaan.
Volgens Bijl is het zaak te weten wat vooral de kleinschalige private sector in een land zelf al doet en daarop het beleid af te stemmen. „Een gunstig ondernemingsklimaat is voor de kleine bedrijvigheid niet hetzelfde als voor de grote banken en bedrijven en is per land verschillend. Beleidsmatig moet er maatwerk worden geleverd.”
Een mogelijkheid om de onderste lagen van de bevolking te bereiken, is het verstrekken van zogeheten microkredieten. Dat zijn bescheiden leningen voor kleine ondernemers in ontwikkelingslanden. De International Finance Corporation (een onderdeel van de Wereldbank) werkt daar al mee. Ook vanuit Nederland gebeurt het al, zij het op kleine schaal.
De Fin Tor Gull is directeur van Oikocredit, een Nederlandse coöperatieve vereniging (geen bank) die bijna dertig jaar geleden vanuit de kerken ontstond. Oikocredit verstrekt in dertig landen leningen aan kleine ondernemers die actief zijn in bijvoorbeeld de textiel, de visserij en de koffieteelt. Soms gaat het om niet meer dan een paar honderd dollar. De in Amersfoort gevestigde vereniging stimuleert mensen, kerken en instellingen wereldwijd om hun financiële reserves op een „sociaal-ethische” manier te beleggen. Met dit geld verschaft Oikocredit kredieten aan groepen kansarme mensen in ontwikkelingslanden, die zo voor hun eigen inkomen kunnen zorgen.
Gull vindt het betrekken van bedrijven bij het ontwikkelingsbeleid positief. „Ontwikkelingsbeleid en economie waren lange tijd twee losstaande zaken die niet werden geïntegreerd.” Gull denkt dat het midden- en kleinbedrijf het best in staat is een bijdrage te leveren. „De kans dat er dan op voet van gelijkheid wordt gehandeld, is een stuk groter. Dat is goed voor de continuïteit en de werkgelegenheid. Een multinational is natuurlijk ook welkom, maar die kan makkelijker zijn wil opleggen en ook weer vertrekken als het niet bevalt.”
Dat er in Den Haag nu een andere wind waait, is ook een gevolg van het uit eigen beweging verleggen van de koers door de ontwikkelingslanden zelf. Verscheidene landen, waaronder India en Indonesië, bedankten voor de Nederlandse ontwikkelingshulp omdat ze zich op andere manieren konden redden. Aziatische landen maken momenteel een sterke economische ontwikkeling door en daarbij gaan ze net zo te werk als het Westen ooit zelf deed.
„Ze hebben het gewoon van ons afgekeken”, zegt ontwikkelingsdeskundige en oud-kamerlid Hessing (VVD), die zelf in ongeveer zestig ontwikkelingslanden is geweest. „Het begint door te dringen dat je voor ontwikkeling een private sector nodig hebt, net als in het Westen.” Hessing herinnert onder meer aan de NMB, een bank die in Nederland kredieten verstrekte aan middenstanders. „Dat heb je in ontwikkelingslanden ook nodig.”
Volgens Hessing kan het Nederlandse bedrijfsleven zich het meest verdienstelijk maken door vraaggericht te werken. „Daar waren we als koopmanslui altijd al goed in en zo moeten we het nu ook doen. Vraag waar behoefte aan is en bekijk vervolgens of je daar als bedrijf in kunt voorzien. Nederland kan veel, zoals bruggen bouwen en faillissementswetten in elkaar zetten. Als we het op die manier aanpakken, valt er voor ons een hoop te halen.”