Tikkeltje taaie treinenboeken
Een prentenboek maken over treinen is een uitstekend idee. Mattias De Leeuw, die zichzelf als illustrator al heeft bewezen, waagde zich eraan. Vrijwel tegelijk verschijnt er een bundel met treinverhalen uit de serie ”Gouden Boekjes”.
Treinliefhebbers zijn er volop onder jongetjes van –zeg– drie tot zes jaar. Loop Het Spoorwegmuseum in Utrecht maar eens binnen tijdens themadagen rond treintjes uit peuterfilms, en sta versteld van de fans. Niet vreemd dus, dat er twee kinderboeken verschijnen die in het teken staan van treinen.
”Het gouden treinenboek” is een bundeling van eerder verschenen boekjes uit de ”Gouden Boekjes”-reeks, vaak klassiekers. Neem ”Heintje het treintje” of ”Oetel”, waarin een eigenwijs locomotiefje op de treinenschool in Wisseloord een lesje leert. ”De trein naar Timboektoe”, waarin een kleine en een grote trein van Kalamazoe naar Timboektoe tsjoeken, of ”Het rode wagonnetje”, waar een onbeduidende wagon de heldenrol vervult.
”Thomas in de trein” is van recenter datum en gaat over een verveeld jongetje dat –een tikje vergezocht– ontdekt dat het treinraampje eigenlijk een groot televisiescherm is en de lucht „één grote bioscoopfilm.” ”Feest in de trein” verscheen vorig jaar ter gelegenheid van het 175-jarig jubileum van het spoor. Bas en Jolijn gaan in dat boekje met de trein naar de verjaardag van hun opa en oma in Beekbergen, die samen heel toepasselijk 175 jaar zijn geworden. Het laatste stukje nemen ze de stoomtrein. Hilariteit ten top als blijkt dat ze ter ere van het verjaardagsfeest een ritje met die stoomtrein zullen maken.
De oude boekjes hebben kwalitatief gezien meer te bieden dan de twee recentere verhalen. Qua tekst is ”De trein naar Timboektoe” het meest verrassend. De vele onomatopeeën –zoals de stijlfiguur van de klanknabootsing zo mooi heet– als „kedeng”, „kadang”, „tjuuke” en „pwieff” geven het boek levendigheid. Maar zoals in veel Gouden Boekjes moet je ook in deze bundel geen literaire hoogstandjes verwachten.
In werk van Mattias De Leeuw zou je daar wel op rekenen. Zijn eerdere prentenboek ”De steltenloper” is een juweeltje. Maar dat boek is tekstloos, in tegenstelling tot ”Het grote treinenboek”. En daar zit ’m de crux. De platen zijn werkelijk fantastisch, en het boek biedt dan ook heel wat kijkplezier. De Leeuw tekent schetsmatig, voor het oog uit de losse pols, gebruikt veel kleur en toont zich sterk in het vastleggen van bladvullende landschappen of steden waardoorheen uiteraard een trein dendert. Ook leuk: in elke tekening zijn een hond en drie vriendinnen verstopt.
Maar dan de tekst, geschreven door John Porter. Die is voor kinderen echt te taai en te saai. Met zinnen als „De elektrische locomotieven die door de bergen rijden klimmen in een spiraal omhoog”, en „Dorpen en steden die eerst op dagreizen afstand lagen, waren nu in een paar uur bereikbaar”, blijkt het een zwaar project om het boek voor te lezen aan publiek van om en nabij de zes jaar. Bovendien ontbreekt iedere verhaallijn.
Het is mooi dat Porter informatie wil doorgeven en de wereldwijde geschiedenis van treinen geen geweld aan wil doen. Maar het is geen dekmantel voor een gortdroge tekst. Een auteur als Jan Paul Schutten bewijst dat non-fictie voor kinderen ook spannend kan zijn.
Nu is ”Het grote treinenboek” typisch zo’n uitgave waar je een dubbel gevoel aan overhoudt. Enerzijds een geweldig kijkboek, maar tegelijk had het zoveel mooier kunnen zijn.
Boekgegevens
Het grote treinenboek, Mattias De Leeuw; uitg. Lannoo, Tielt, 2015; ISBN 978 94 014 2062 4; 48 blz.; € 19,99; Het gouden treinenboek, Peter Smit e.a.; uitg. Rubinstein, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 476 1923 9; 156 blz.; € 15,-.