Pensioenstelsel wordt revolutionair omgebouwd
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt ingrijpend verbouwd, schrijft Marcel van de Grift. Dat geldt voor alle drie de fundamenten van het stelsel: solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling.
Het kabinet presenteerde maandag een hoofdlijnennota over de toekomst van ons pensioenstelsel. De nota stelt expliciet: „We kunnen niet terug naar de tijd van vóór de crisis, toen de inherente onzekerheden van het pensioen onder de oppervlakte bleven door een gunstige economisch tijd.” De huidige middelloonregeling suggereert volgens het kabinet meer zekerheid dan kan worden waargemaakt. De financiële crisis heeft laten zien dat een kapitaalgedekt stelsel kwetsbaar is vanwege de afhankelijkheid van de financiële markten.
Het Nederlandse pensioenstelsel gaat stevig op de schop in de komende jaren. En dat geldt voor alle drie de fundamenten van ons stelsel, namelijk solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling.
Geen doorsneepremie
Na de SER, de beide toezichthouders AFM en DNB en vele opinieleiders in de pensioensector kiest ook het kabinet voor afschaffing van de doorsneepremie. De doorsneepremie is een belangrijk middel voor het organiseren van solidariteit bij verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. In het huidige stelsel betalen jongeren te veel in relatie tot hun pensioenopbouw, en ouderen te weinig. Wanneer de verhouding tussen jongeren en ouderen gelijk blijft of je blijft als jongere werkzaam in een bedrijfstak met een verplicht pensioenfonds, is er niet veel aan de hand. Omdat deze twee aannames steeds minder opgaan, is de doorsneepremie moeilijk houdbaar.
In plaats hiervan komt een stelsel waarbij jongeren meer opbouwen dan ouderen, terwijl de premie voor iedereen gelijk is. Dat is de zogenaamde degressieve opbouw. Ondanks alle voordelen van deze nieuwe systematiek kleven hier ook nadelen aan. Werknemers die later herintreden, zullen in het nieuwe systeem een lager pensioenresultaat opbouwen. Dit zou vooral in het nadeel van vrouwen kunnen zijn. Of alle herverdelingsproblemen hiermee zijn opgelost, is dus maar zeer de vraag.
Persoonlijke rekening
Het kabinet heeft in navolging van de SER een keuze gemaakt voor persoonlijke pensioenrekeningen, met de mogelijkheid om collectief nog allerlei risico’s te delen. En zelfs dat laatste is de vraag, omdat het kabinet aangeeft alleen te willen kiezen voor risicodeling als het voldoende meerwaarde oplevert in termen van het pensioenresultaat.
Het kabinet is op zoek naar het beste van beide werelden: een combinatie van een middelloonregeling en een beschikbare-premieregeling. Bij deze laatste regeling liggen alle risico’s bij de werknemer. Het kabinet heeft verschillende randvoorwaarden geformuleerd voor de uitwerking van de variant van de persoonlijke pensioenrekeningen. Zo moet er sprake blijven van heldere eigendomsrechten. Dit houdt in dat de verdeling van de waarde binnen het pensioenfonds niet mag veranderen bij besluiten van het fonds.
Dit perkt de beleidsvrijheid van pensioenfondsbesturen behoorlijk in. In combinatie met de eigendomsrechten van een deelnemer worden pensioenfondsen eigenlijk pensioenverzekeraars (uitvoerders van een verzekeringscontract). Wanneer in de pensioenregeling ook ruimte ontstaat voor individuele beleggingsprofielen van werknemers, is de vraag welke bevoegdheden bestuurders van pensioenfondsen overhouden ten aanzien van premie, indexatie en beleggingen.
Het is opvallend dat hier tot nu toe weinig aandacht voor bestaat. Bij een keuze voor persoonlijke pensioenrekeningen zie ik niet veel knoppen waaraan een bestuur van een pensioenfonds nog kan draaien.
Daarnaast wil het kabinet naast de handhaving van verplichte pensioenregelingen meer keuzevrijheid voor de werknemer. In de hoofdlijnennota kiest het voor een meer gedifferentieerde aanpak, geen ”one size fits all”. Werknemers zouden niet te weinig, maar ook niet te veel pensioen moeten opbouwen. Het kabinet maakt in dit kader ook een verbinding tussen pensioen en wonen (vergelijk het RMU-idee voor aflossing van de woning). Er zijn werknemers die verplicht meer pensioen opbouwen dan waaraan ze behoefte hebben, gezien de samenhang met andere vermogensbronnen zoals individueel pensioen, vrije besparing of een eigen woning.
Meer marktwerking
De collectiviteit wordt ingewisseld door individuele pensioenrekeningen, de kenmerkende doorsneepremie wordt ingeruild voor omgekeerde pensioenopbouw. Blijft het derde kenmerk van het Nederlandse pensioenstelsel, de verplichtstelling, wel overeind?
De hele pensioensector is overtuigd van het belang van verplichte collectieve pensioenregelingen. Veel meer discussie bestaat over de vraag of een verplichte pensioenuitvoerder nog steeds gewenst is. Voor sociale partners komt er steeds meer ruimte om zelf te bepalen waar zij een pensioenregeling onderbrengen.
Zo is er inmiddels naast de bestaande pensioenverzekeraars de mogelijkheid van de oprichting van een premiepensioeninstelling (PPI). En vanaf 2016 wordt het mogelijk om een Algemeen Pensioenfonds (APF) op te richten. Ook de figuur van een commercieel pensioenfonds is nu al te zien. Bij het verplicht gestelde Pensioenfonds Grafische Bedrijven worden bedrijven uit zeer uiteenlopende branches aangesloten (Boskalis, zeevisserij etc.). Te verwachten is dat de verplichtstelling voor uitvoerders de komende jaren ook zal sneuvelen.
De auteur is senior pensioenadviseur bij Visser & Visser.